Category: Blog


Het kan geen toeval geweest zijn. Net toen ik vanochtend de krant opensloeg op de pagina waar de dramatisch dalende verkoop van dichtbundels besproken werd, vormde poëzie de headline op het radionieuws. Paul Demets heeft de Herman De Coninckprijs voor de beste dichtbundel van 2011 gewonnen – gefeliciteerd!
Het is nochtans ‘zonnehemelklaar’ dat zo’n nieuwsbericht een doekje is dat de aderlating van het poëzie-uitgeven niet kan stelpen. Tegenover de bevlogen apologie van Demets bij Ruth Joos op Radio 1 staan de harde cijfers. Er worden bijzonder weinig dichtbundels verkocht, zelfs bibliotheken schaffen nog amper poëzie aan.
Niet dat we ons daar moeten bij neerleggen natuurlijk. Maar het neemt de laatste tijd soms potsierlijke vormen aan. Poëzie krijgt meer en meer de allure van een bedreigde diersoort: dalende aantallen, ondergangsprofeten aan de ene kant, aan de andere kant belangengroepen die aan de alarmbel hangen en een schouderophalende goegemeente ertussenin.
Zo bond de VAV, de Vlaamse auteursvereniging, bij monde van Lies Van Gasse en Koen Stassijns de kat de bel aan met hun rapport over de poëzie in Vlaanderen. Een verslag van een gedegen onderzoek, gesterkt door een aantal suggesties en aanbevelingen. Een lovenswaardig initiatief.
In de andere hoek iemand als Ann De Craemer, die in een krantenblog de rol van de Nederlandse bioloog Bas Haring op zich nam: een soort meer of minder, who cares? Als mijn eigen heimatroman maar verkoopt en après moi le déluge. De Craemer werd daar terecht hard voor op de vingers getikt door enkele échte literatoren. Haar terugkrabbelende uitleg achteraf wist minder te overtuigen dan die van Bas Haring had gedaan.

Is het gek dat een mens daar al eens moedeloos van wordt? Dat een apologie van de poëzie überhaupt nodig is. Dat niet iedereen de evidentie van de noodzaak van poëzie lijkt te zien. En zolang dat het geval is moeten gedichten opgevangen worden in reservaten, kooien, een zoo…
Donderdag is het weer van dattum: dan trekt iedereen en masse naar de evenementen rond Gedichtendag. Mooi, maar: ook daarbuiten behoort poëzie te kunnen lopen, rennen, zwemmen, rondfladderen in bundels, tijdschriften, op podia. Daar komt ze beter tot haar recht dan wanneer eenmalig de grote poorten naar het reservaat opengaan.
Daarom denk ik dat ik maar eens een Gedichtendag ga overslaan. Toch die te midden van de gapende dagjesmensen. Ik zal thuis wel een bundel openslaan. Maar laat dat niemand tegenhouden om zelf wel naar de zoo te gaan. En bij deze een dringende oproep aan de opzichters: laat achteraf de deuren van de kooien eens wijd open staan.

 

24 januari 2012 — 9:04pm

Reageer » | Blog

De lap papier ontrolt zich over mijn eettafel, die eveneens werktafel is, als een Perzisch tapijt. Ook vol met strepen en vakjes, met lijnen en krullen. En het geeft ook een bepaalde warmte, al weet ik bijna zeker dat die alleen door mij is waar te nemen. Op het papier staat een soort stamboom getekend, in mijn handschrift. Het is een lang blad, eigenlijk de aan elkaar geregen bladeren waarop vroeger computeruitdraaien terechtkwamen, maar de zijdelingse repen met gaatjes zijn eraf gehaald. Ik weet niet precies meer wanneer ik die stamboom opgetekend heb, het moet enkele jaren geleden geweest zijn, op een avond aan de keukentafel van mijn ouders – mijn vader moet nog geleefd hebben. Een stamboom die niet zover teruggaat, tot het niveau van (over)grootouders, maar die wel wijd uitwaaiert langs neven, nichten, achterneven en achternichten. De meeste namen behoren toe aan een gezicht dat ik nooit heb gezien, en als ik het al gezien heb allicht niet meer zou herkennen. Het is een wirwar van kinderen, stiefkinderen en voorkinderen, want van die laatste soort waren er wel een aantal in onze familie. ‘Hardlopers’ nog meer: kinderen die ‘miraculeus’ al een maand of zes na het huwelijk voldragen waren. De meeste takken lopen onderaan dood, omdat het te verre familie geworden is om te weten of er daar nog kinderen uit zijn voortgekomen.
Ergens centraal, als zevende kind in een rij van twaalf, staat mijn grootmoeder, de moeder van mijn moeder, geboren in 1912. Behalve een jongere zus is zij de enige van een vooroorlogse generatie die nog in leven is. Wanneer vannacht de datum op 18 januari 2012 springt, zal zij een hele eeuw hebben volgemaakt.

17 januari 2012 — 12:22am

Reageer » | Blog

Wij houden van underdogs, het zit ons blijkbaar in de genen. Zeker als die underdogs erin slagen om de hele wereld te verslaan. Daarom houden we van de stuntelige Clark Kent, die met een blauwe spandex en een rode onderbroek plots in Superman verandert, daarom verslinden we de boeken over een nerd met een brilletje die zich ontpopt tot meester-tovenaar, of de strips van Sjakie, die geen deuk in een pakkie boter schiet maar met de versleten voetbalschoenen van zijn idool Voltreffer Vic zijn schoolploegje naar grote triomfen leidt.

Daarom houden we van Lionel Messi. Een joch dat met zijn kleine gestalte niet past tussen die gepimpte atleten die steeds meer tijd in het krachthonk doorbrengen, een joch dat niet past tussen die getatoeëerde lijven in de kleedkamer die zich na het douchen hullen in een wolk van de duurste parfums en zich graag volhangen met oorringen en andere blingbling, een joch dat al evenmin lijkt thuis te horen op een podium tussen mannen in maatpak om daar voor de derde opeenvolgende keer de trofee van Wereldvoetballer van het Jaar af te halen. Wat had hij die smoking graag willen omruilen voor een verschoten trainingspak.

Want Messi wil alleen maar voetballen. Zoals Sjakie. Hij heeft daar zelfs geen Wondersloffen voor nodig, zijn eigen Nikes volstaan. En wanneer hij voetbalt, wanneer hij voetbalt… Naar verluidt bloeien de bloemen in Parc Guell feller op de dagen dat Messi met Barça speelt, ziekenhuizen halveren op die dag hun dosis pijnstillers en als de aftrap is gegeven stoppen zelfs baby’s met huilen.

Er zijn spelers die de bal strelen, er zijn spelers die de bal gebieden, anderen die hem smeken, hem geselen of tot minnares maken. Lionel Messi wiegt de bal, en de bal geniet. En wanneer hij bijna ingedommeld is tussen Messi’s voeten en plots met een loeier wakkergeschud wordt en in doel belandt, dan vergeeft de bal het hem. Want de bal heeft geen enkele voetballer zo lief als Lionel Messi.

 

10 januari 2012 — 12:18pm

Reageer » | Blog

J., een van de hoofdredacteurs voor wie ik geregeld werk, had een wat aparte opdracht voor me. Een stuk schrijven dat misschien pas over enkele weken, misschien pas over een half jaar zou verschijnen. Mijn euro viel niet meteen, al had ik aan de omschrijving wel de inhoud kunnen afleiden. Een in memoriam, maar dan een in memoriam voor iemand die nog leeft. Een stukje om in de lade te leggen, voor als het moment daar is.
De beroemdheid wiens leven ik al mag beschrijven nog voor het helemaal afgelopen is, luistert naar de naam Mohammed Ali. Die uitdrukking mag dit keer letterlijk genomen worden: de voormalige Cassius Marcellus Clay zwoer zijn geboortenaam af toen hij vernam dat zijn voorvaders die naam als slaven opgelegd gekregen hadden van de blanke Amerikaanse grootgrondbezitters. Sindsdien luistert hij letterlijk nog alleen naar de naam Mohammed Ali.
Toen twee weken geleden zijn eeuwige rivaal Joe Frazier werd begraven was Ali aanwezig op de plechtigheid. Toen was duidelijk dat hij niet lang meer te leven heeft. Aangetast door het syndroom van Parkinson, punch drunk door de vele mokerslagen op zijn hoofd. Een monument staat op instorten en de sloop zal niet lang op zich laten wachten.
Een in memoriam dus.
Mohammed Ali is een van die legendarische sportfiguren over wie ik mijn vader en andere volwassen mannen weleens hoorde spreken, kampioenen die hun successen vierden op een moment dat ik zelf amper geboren was. Iconen die fascineerden omdat je alleen met ontzag over hen had horen spreken. Een kolfje naar mijn hand, dat vindt J. ook.
Ik heb de voorbije maanden wel meer van dergelijke portretten geschreven. Bij de vijftigste verjaardag van Greg LeMond, bij die van Nadia Comaneci… Net als Ali zijn dat niet alleen grote sporthelden, ze zijn ook underdogs in hun grootsheid: LeMond pedofilieslachtoffer, Comaneci toegeëigend door het Ceausescuregime en nadien door een mensensmokkelaar. En Ali was zwart op een plaats en een tijdstip dat zwarten behandeld werden als Untermenschen: de Verenigde Staten van voor de jaren zeventig.
De film Ali van Michael Mann, met Will Smith in de titelrol, had ik ooit gezien, maar al lezend leer je toch heel wat opmerkelijke dingen over de man. Een halfgod die graag de clown uithing, een zwarte die ondanks zijn verzet tegen de onderdrukking en zijn weigereing om in Vietnam te dienen later een aanhanger van het Reaganregime werd, een bokser die niet kon ophouden met boksen en dat met zijn gezondheid bekocht. Maar wat vooral opvalt en telkens terugkomt: een hart van goud. Op een bijna kinderlijke manier zelfs: Ali was een beetje de zwarte Peter Pan, het jongetje dat niet wou opgroeien.
Eén anekdote – die ik allicht niet voor mijn artikel ga gebruiken – wil ik hier graag kwijt.
Een jaar of acht geleden wordt Ali – dan al zwaar ziek – voor The Sunday Times geïnterviewd door journalist Cal Fussman. Ali zit in zijn zetel, de rechterhand bevend op de armleuning. Bij de eerste vraag van Fussman begint Ali nog heviger te trillen. Het beven verspreidt zich snel, ook zijn andere arm is niet meer onder controle te houden. Fussman is alleen met hem in de kamer en weet niet goed wat te doen, iemand roepen?
Na een halve minuut stilte slaat Ali voorover, nu schokkend over zijn ganse lichaam.
‘Champ! You okay?’ roept Fussman in paniek uit.
Ali richt langaam het hoofd op, draait het naar Fussman met de brede glimlach van een achtjarige en zegt:
Scared ya, huh?’
Wie op die leeftijd zo is, moet wel een bijzonder, en allicht ook goed, mens zijn.
Zo, en nu gaat die dvd nog eens in de lader.

 

29 november 2011 — 7:31pm

Reageer » | Blog

‘Zondag liep hij bij mij aan de hand. Onderweg naar huis, na een bezoek aan zijn overgrootmoeder die hem vaak met mij verwart en mij met nog iemand anders.’ Zo begon ik hier bijna dag op dag twee jaar geleden een stukje over mijn oudste neefje, toen vier jaar oud, die zo flink was en zo goed voor zijn broertje zorgde.

Vorig weekend was het zijn broertje, ondertussen twee jaar ouder, die bij mij aan de hand liep. Dezelfde weg, hetzelfde tijdstip, haast dezelfde leeftijd, en toch zo heel anders. De ernst van twee jaar geleden had plaats gemaakt voor speelsheid. Hoewel de aanhankelijkheid misschien nog groter was dan die van zijn broer, was de handdruk losser. De onbezorgdheid van een kind dat weet dat iemand hier al voor hem liep, iemand die de weg heeft gebaand. Zoals een oudere broer.
Met die oudere broer had ik over het draaien van de zon en de maan gesproken, en passeerden we een grote blaffende hond waar hij niet bang van was. Die hond zat nog op dezelfde plek, maar nu stonk hij vooral, iets vervaarlijks had hij allang niet meer. Van boze wolf tot vies beest, alleen maar door de blik van een ander kind.

Gisteren kreeg ik dan van hun papa drie foto’s in de mail: portretjes door de schoolfotograaf, apart en met hun beiden. En weer sprong zo uit hun blik hun karakter naar voor. De oudste (6) met quasi opgetrokken wenkbrauwen, zich verwonderend over al wat nieuw is, maar tegelijk met iets van ‘mij maken ze al zo gauw niks meer wijs’ in de blik. Zelfstandig, zorgzaam, beschermend tegenover kleine broer (4). Kleine broer die zelf uit zijn ogen laat spreken: ‘laat mij nou maar doen’. Peilloze gedachten afgeschermd door een blik als een bergmeer, dat alleen maar golft en openbreekt wanneer de aanhankelijkheid een weg zoekt in knuffelnood. Onbezorgdheid voor de wereld buiten hem, zich niet in bescherming wentelend, maar in het achterhoofd de zekerheid dat die er wel is.

Twee schatten van kinderen, elk met hun ongelooflijke eigenheid, die zó uit een oogopslag kan blijken. Even vanzelfsprekend en tegelijk mysterieus als een herfstdag die bij valavond diep oranje kleurt.

22 november 2011 — 11:46pm

Reageer » | Blog

‘Dat is keiveel!’, riep ze verbaasd uit. Ze, dat was de cassière bij een van de grootste standhouders op de voorbije Boekenbeurs, een slome, wat goedige jobstudente, type K3 meets Bessy Turf. Ik had een van de beste dagen uitgezocht om naar Antwerpen te sporen: geen weekend, geen wapenstilstand en geen schoolvakantie. Ergo: ook geen signerende kookboekenpenners met een kwijlend legertje groupies. Een beurs in relatieve rust.

Bovendien de dag waarop de Cultuurprijs voor Poëzie werd uitgereikt. Paul Bogaert mocht die in ontvangst nemen voor De Slalom soft. In een warm uur werd hij gefêteerd door een afgevaardigde van de minister, mocht hij voorlezen en een onderhoudend gesprek voeren met de nog altijd ravissante Betty Mellaerts. Paul kreeg zelfs even een krop in de keel. daarmee zal hij wel bewijzen geen echte dichter te zijn, afgaande op wat een breiwerkblogstertje vorige week als column in De Morgen mocht spuien. Maar daar zal ik het op een andere plek nog wel eens over hebben.

Wie aan de kachel gezeten heeft, krijgt zin om zelf zijn voorraadje hot aan te vullen en dus stond ik een uurtje later met vier dichtbundels aan te schuiven aan de kassa. Het meisje scande de eerste streepjescode in, zag het bedrag van 19,95 euro verschijnen en riep daarbij de onvergetelijke woorden uit: ‘Dat is keiveel!’ En ze voegde er ter verduidelijking en ter rechtvaardiging van haar verbazing nog aan toe: ‘Voor zo’n dun boekje.’

In dergelijke situaties is het altijd zo dat de verrassing en de onderdrukte lachscheut het halen van de gevatheid om een spitant antwoord te formuleren. Misschien maar goed in dit geval: kon zij het helpen dat ze kwantiteit met kwaliteit verwarde? Ze was vriendelijk, ze zou het niet verdiend hebben om een onvertogen woord tot haar verblufte zelf gericht te zien. Ik geloof dat ik nog iets mompelde als ‘jaja, goedkoop is het niet’, zonder erbij stil te staan dat ik daarmee haar uitspraak tegelijk beleefd bevestigde en correct weerlegde.

22 november 2011 — 11:44pm

Reageer » | Blog

Vorige week bracht ik enkele dagen door in Berlijn. Een (tweede) bezoek aan de stad waar de geschiedenis op straat ligt, met als doel enkele toeristische hiaten te vullen en vooral veel inspiratie op te doen. Die inspiratie werd vooraf al even kort gekanaliseerd door een Facebookbabbel met dichteres Lies Van Gasse, redactrice van het literaire tijdschrft Deus Ex Machina. DEM heeft momenteel een uniek experiment lopen: een Facebookeditie die naast de papieren uitgaven bestaat. Onder de titel Het Goddelijk Gezicht worden bijdragen verzameld die inspelen op de nieuwe sociale media als Facebook, YouTube of Twitter.

In Berlijn spraken de gebouwen tot mij, de musea, de historische sites, de brokstukken van een litteken in het gezicht van de stad, maar ook de woonwijken, de boomrijke lanen, de bruggen, de posters, de graffiti, de reclame, de affiches voor Gesichter der Renaissance die overal opdoken, de menukaarten van restaurants uit alle mogelijke landen… En uiteraard de mensen. Gezichten die soms even blijven hangen, flarden van gesprekken, vluchtige ontmoetingen. Deze gezichten, van de bedelares tot de museumgids, van de kelnerin tot de student op de trein, openden zich in meerdere of mindere mate en gaven in verschillende gradaties aanleiding tot het willen achterhalen van wie er achter die gezichten schuilgaat.

Op die manier rijpte het idee om rond een tiental van die gezichten korte portretjes te schrijven, over de mens zelf of over hoe het gezicht iets in mij opriep. Elk van die portretjes — of noem het biografische bespiegelingen — wordt gelinkt aan een bijbehorende Facebookaccount. Op die manier krijgen ze ook voor de lezer een gezicht en is de cirkel rond.

De volgende dagen zal ik op mijn Facebookpagina notities schrijven met de protretten en die telkens linken naar de pagina van DEM.
Te volgen op beide.

11 oktober 2011 — 4:52pm

Reageer » | Blog

Je sterft. Je geheugen wordt gewist. Eén herinnering mag je bewaren. Wat zou die zijn? Met dat gegeven opent de voorstelling Luide Muziek, een samenwerking van Braakland/ZheBilding en De Figuranten. Luide Muziek mocht de nieuwe cultuursite OPEK in Leuven inwijden, een ode aan de melancholie van het doodgewone, het alledaagse en alleman. Een voorstelling die u zeker maar eens moet gaan zien.
Maar daarover wil ik het niet hebben, wel over die fascinerende vraag. Welke herinnering wil je bewaren? Ze kwam dat weekend nog eens bovenop twee interviews met Erwin Mortier over zijn nieuwste boek, over zijn moeder die aan Alzheimer lijdt. Dan wordt je geheugen ook gewist, al ben je nog niet – echt – dood.
Genoeg aanleiding dus om de introspectie eens stevig aan het werk te zetten. Welke herinnering zou ikzelf willen bewaren? Antwoord: de geur in de gang van het huis van mijn ouders.
Een geur selecteren als ultieme herinnering is niet zo vreemd. In het uitgebreide vragen- en antwoordenbestand van BZB zaten er wel meer olfactorische herinneringen, zoals de geur van de strijk op zondagochtend. De gang, de strijk, ze zijn vergelijkbaar: eenvoudige, onschuldige, repetitieve en dus houvast biedende pijlers in de zompige grond van de kindertijd.

De geur van die gang in het huis van mijn ouders (en grootouders) is volstrekt uniek en dus nagenoeg niet te beschrijven. De gang was tevens hall en trappenhuis, maar ze werd bijna uitsluitend in die tweede hoedanigheid gebruikt. Bezoek kwam immers altijd binnen langs de keukendeur aan de zijkant van het huis, langs de hall passeerde hooguit de dokter van wacht – de huisarts kende de weg langs de keuken. De gang werd dus alleen gebruikt vanwege de trap naar boven, naar de slaapkamers.
De geur die er hing kan misschien nog het best omschreven worden als de afwezigheid van geur. Het rook er niet, je snoof alleen een onwereldse frisheid op. Niet de geur van schoonmaakproducten, niet die van boenwas op de trapspijlers of luchtverfrissers, maar een volstrekt authentieke geur van koele frisheid. Als kind bracht die geur me naar het voorgeborchte van de slaap. Later verminderde dat, want de trap leidde dan ook naar het piepkleine studeerkamertje waar ik mijn naamvallen stampte. Maar zelfs nu, nu nog, wanneer ik eens die trap op loop, treft me die geur als een onveranderlijk en een geluksgevoel genererend baken.
Heel af en toe gebeurde het weleens dat die geur verstoord werd omdat er een bak met uien of een pot verf was blijven staan. Dat gebeurde uiterst zelden – de gang was daar nu eenmaal niet voor bestemd – maar als het eens voorviel, dan wurmde de vertrouwde heldere ganglucht zich snel weer aan de oppervlakte van zodra het andersgeurende Fremdkörper was verwijderd.
Weinig geuren zijn zo oorspronkelijk en zo onveranderlijk.
Ja, laat dat maar de laatste herinnering zijn die bewaard wordt, voor de grote slaap.

20 september 2011 — 5:14pm

1 reactie » | Blog

Vandaag een stukje geschiedenis weggegooid. Moeten weggooien, wegens onherstelbaar beschadigd, zeg gerust versleten. Een paar loopschoenen die ik tien jaar geleden kocht, toen Start To Run al wel bestond, maar nog niet Start To Run heette en nog kon beoefend worden zonder een drammerige tv-omroepster in je oor.
Na een half jaar lopen op gewone sportschoenen waren de knieën beginnen te protesteren. Deftig schoeisel, alsjeblieft! Ik ging naar de uitdragerij, kocht een stel schoenen van een uitstekend Duits merk en kon weer de baan op. Met vierenhalve centimeter dikke luchtzolen onder de voet.
De loopschoenen bleken zo fantastisch te zitten dat ze ook stapschoenen werden, en vervolgens het contact met de ondergrond mochten verzorgen telkens die ondergrond iets stevigers of sportievers vereiste dan gewone schoenen. Ze stapten met mij over alle hellingen die het Hageland rijk is en gingen nadien ook mee in de valies naar buitenlandse bestemmingen. Ze dartelden door Berlijn, spanden zich iets steviger rond mijn voeten in Auschwitz en sleepten me door een hopeloos te lang uitgevallen tocht van veertig kilometer door de snikhete Vojvodina. Twee blaren maar, dan ben je je geld waard geweest!
En tussendoor liepen ze rondjes in Leuven en Heverlee en af en toe in Heist-op-den-Berg. Geduldig dezelfde rondjes honderden keren opnieuw, op stoepen en bospaden, afgewisseld met een occasionele uitstap naar de concertwei in Werchter of een frontstage in het Franse Arras.
Tien jaar de beste momenten meegemaakt en dan ga je je natuurlijk onoverwinnelijk voelen, maar ook aan sportschoenen van het beste Duitse merk komt vroeg of laat een einde. De bekleding die van de vierenhalve centimeter dikke luchtzolen afviel, kon nog een tijdje gelijmd en vervolgens genegeerd worden, maar nu de zolen zelf beginnen los te laten, is het einde onherroepelijk.
Hoe neem je afscheid van zulke trouwe dienaars? In een vuilniszak? Verbranden mag niet meer.

30 augustus 2011 — 3:22pm

2 reacties » | Blog

Geen levend wezen schermt zijn territorium zo doeltreffend af als een slapende mens op een bijna volle trein. Wie genoeglijk zit te dommelen zal zelden door opstappende medereizigers op jacht naar een zitplaats gestoord worden. Dus zette ik bij het binnenrijden van het station van Meppel mijn tas naast me op de bank en liet ik me met gestrekte benen schuin onderuitzakken, mijn achterhoofd tegen het raam rustend, de ogen geslotend in het veinzen van een diepe slaap. Ik was onderweg van Groningen, van het festival Dichters in de Prinsentuin, weer naar huis, had nog ruim vier uur trein voor de boeg en wou comfortabel zitten. Met twee zitplaatsen voor mij alleen.

In het geroezemoes van schuivende deuren en langs elkaar heen schuifelende reizigers die in de behoorlijk gevulde coupé een plaatsje zochten, ving ik het nadrukkelijke geluid van enkele jonge mannenstemmen op.
‘Dat is hier wel een stiltecoupé.’
‘Nou en?’
‘Daar heb ik in het verleden weleens gezeik mee gehad.’
De stiltecoupé was een mij — onervaren treinpassagier — nog maar sinds twee dagen bekend fenomeen. In de trein die te Brussel richting Rotterdam vertrok, zaten ik en mijn gezelschap ook in zo’n stiltecoupé, zonder er veel van te merken. We keuvelden er rustig op los en grinnikten om een Surinaamse man die enkele rijen verderop, met zijn ontschoende voeten opgetrokken op de rode stof van de zitbank, prinsheerlijk hing te snurken, af en toe even opgeschrikt door de klapjes die een getaande vrouwenhand, allicht toebehorend aan zijn eega, hem met een opgerolde krant op de naakte voeten gaf — ik moest daarbij denken aan de opgerolde kranten die ik enkele weken eerder mannen in Pamplona had zien hanteren bij het begeleiden van de stieren in hun ren naar de arena.

Dat was de stiltecoupé tussen Brussel en Rotterdam geweest. Heel anders ging het eraan toe in de stiltecoupé van Groningen richting Rotterdam. Ik had even gedempt zitten praten met een reisgezel toen een dame opstond en door de rijdende trein in onze richting kwam geschommeld met de vraag of we wel wisten dat we in een stiltecoupé zaten. Schuldbewust diepten we dan maar elk een dik boek uit onze tas op, ik Bittere Bloemen van Jeroen Brouwers, boek dat me op deze blogplek al eerder een anekdote opleverde. Maar bij het station van Meppel spreidde ik me dus in een fictieve slaap over de bank en luisterde ik naar het enthousiaste gekwetter van de pas opgestapte jongeren. Dat moest misgaan…
En inderdaad: alsof ze speciaal voor dat doel uit een zwartekousenkerk gelost waren, stond nu een andere dame op om de jongens te wijzen op het onweerlegbare feit dat ze zich in een stiltecoupé bevonden. Dat de trein bijna vol zat en de keuze voor de stiltecoupé misschien niet echt een keuze was geweest, dat werd niet in rekening gebracht. Met tegenzin bouwde het jonge gezelschap zijn gesprekken af. Ik trok één ooglid op en wisselde een betekenisvolle blik met mijn reisgezel. We dachten allebei hetzelfde en ik dacht daarbij ook nog eens aan iets wat Rodaan Al Galidi de vorige dag bij het avondeten aan onze dichterstafel had verteld.

Rodaan woont momenteel in Nederland, maar verbleef daarvoor ook een tijd in Vlaanderen, waar hij nog veel vrienden heeft. Hij vertelde dat hij op een avond in Antwerpen van het metaalvleugelige justitiepaleis naar het Zuid fietste, een afstand van niets. Onderweg werd hij tegengehouden door twee politieagenten omdat hij zonder fietslamp reed, een bekeurng hing in de lucht.
‘Meneer,’ zei een van de agenten, ‘u rijdt zonder licht rond.’
‘Neen hoor,’ antwoordde Rodaan, ‘ik heb wel licht.’
‘Hoezo? Waar dan?’ vroeg de agent.
Waarop Rodaan met een brede glimlach over zijn hartstreek aaide en sprak: ‘Hier!’
De agent was even verbouwereerd, zag er dan de humor wel van in en stuurde Rodaan met een ‘allez, rijd maar voort’ weer op weg.
‘Dát zou dus in Nederland nooit kunnen gebeuren!’ voegde Rodaan er nog aan toe.

2 augustus 2011 — 12:17am

Reageer » | Blog

TOP