Category: Blog


Het was op een dag in mei – toen meidagen vaak nog warm en zomers waren – dat ik een avond vol vreemde toevalligheden meemaakte. Een avond die voor iedereen voorbijging als alle avonden, waar niemand ooit nog aan terugdenkt, maar voor mij was hij onvergetelijk – al moet ik er meteen bij zeggen dat de herinneringen een clair-obscur vormen: nu eens zijn ze glashelder, af en toe zijn ze flou.

Bijna vijftien jaar is het geleden. Ik was ongeveer een jaar afgestudeerd, maar alle sollicitatiegesprekken en jobdagen, waar ik met matig enthousiasme aan had deelgenomen, waren vooralsnog op niets uitgedraaid. Bij eentje was ik zelfs lelijk door de mand gevallen met mijn middelbare-schoolkennis van het Frans en dus had ik besloten om een jaar avond-onderwijs te volgen. Dat jaar was nu met vrucht afgerond, we waren nog eenmaal op het taleninstituut samengekomen om onze examenresultaten op te halen en dan zat het erop. Waren we nog échte studenten geweest, we hadden het gevoel gehad van een lange zomer en vrijheid die wenkte. Uitgelaten trokken we de voorjaarsavond in, we nestelden ons op een warm en weids terras en lieten de drank aanrukken.

Een paar uur later stonden de laatsten op om naar huis te gaan en bleef ik met David alleen achter. We besloten om er samen nog eentje te drinken. Ik mocht David wel, de laatste weken hadden we geregeld elkaars gezelschap opgezocht in de les en de pauzes. Wat best wel gek was, wanneer ik eraan terugdenk, want David was een pas afgestudeerde rechtenstudent, met nog behoorlijk wat kouwe drukte rond hem die ik met een doorsnee-rechtenstudent associeerde. Maar ergens was hij ook gewoon no nonsense, door een eerste werkjaar van het studentikoze leven losgeweekt en met een scherp gevoel voor humor. David was de uitgelezen man om nog eentje mee te drinken.

Nog voor de ober de laatste glazen op ons tafeltje had neergezet, deed zich een eerste bijzondere toevalligheid voor. Een eindje verder op hetzelfde weidse en nog altijd avondlijk warme terras, merkte ik Anja op. Zeker vijf jaar had ik Anja niet gezien. Ik had destijds in mijn eerste uniefjaar een vluchtige amourette met haar beleefd en hoewel het allemaal niet zo veel had voorgesteld, wist ik dat het voor elk van ons beiden toch wel betekenis had gehad.

Mijn herinnering is wat onduidelijk over de manier waarop ze aan ons tafeltje belandde, of ik haar wenkte of zij mij op haar beurt had opgemerkt, ik weet het niet meer. In elk geval liet ze haar man – ze was bijna twee jaar ouder dan ik en ondertussen getrouwd – achter bij hun vrienden en zette ze zich gracieus bij David en mij. We haalden even herinneringen op, dachten terug aan vroeger, de ochtenden in het stationsbuffet, de middagen op café. David vond het best, het azuur van de avond werd stilaan zwart, de eerste studenten namen het terras van de werkenden over.

Ik geloof dat we niet eens zo lang daar met zijn drieën gezeten hebben, want plots stond er een meisje met wankele benen en veel misbaar aan ons tafeltje. Omdat we zo in onze gesprekken waren opgegaan hadden we nauwelijks aandacht geschonken aan de ruzie die een tafeltje verder alsmaar in volume was toegenomen. Het meisje schreeuwde over haar schouder haar vriend nog wat lelijks toe en dropte zich dan bij ons op de vierde, nog lege stoel. Waarop ze vroeg of dat mocht en zonder het antwoord af te wachten een tirade afstak over die klootzak van haar vriend en in één moeite door een glas wijn bestelde.

Veronique heette ze. Tenminste, dat meen ik me te herinneren, al ben ik er niet helemaal zeker van. In elk geval zag ze er met haar bruine haren, kort wit jurkje en hoge hakken als een Veronique uit. Vraag me niet waarom ik dat vind – ik ken Veroniquen die helemaal niet aan dat beeld beantwoorden – maar voor mij heette ze Veronique, dus laten we het daarop houden. Ze schopte een van haar pumps van haar pijnlijke voeten en met dat gebaar kon ze niet anders dan worden opgenomen in het gezellige groepje dat we ondertussen hadden gevormd.

Misschien lijken het triviale gebeurtenissen, maar dat waren ze niet. De situatie was erg ongewoon. Je kunt op elk moment iemand nieuw leren kennen, je kunt opgenomen worden in een groep, je kunt zelfs meerdere mensen los van elkaar leren kennen op één avond. Maar zie de situatie: op een van de langste en warmste dagen van het jaar bevond ik me in het gezelschap van een nieuwbakken vriend, een oude geliefde die getrouwd bleek en een wildvreemd en erg jong meisje dat net haar lief de bons had gegeven. Hoe graag ik het ook zou willen, ik kan me met de beste wil van de wereld niet meer herinneren waarover de gesprekken die volgden, gingen. Ik weet wel dat Veronique behoorlijk aangeschoten was, dat Anja het kalm aan deed en dat David het tafereel met monkelende aandacht aanschouwde.

Ik weet nog wel hoe we nadien uiteengingen. Anja slenterde terug naar haar man, ze stapten op, samen met hun vrienden, en gingen de nacht in. Veronique wou naar een andere plek, haar dumpparty nog even verderzetten. Ze had een specifieke tent in gedachten, heel precies, al weet ik niet waarom dat zo was. David en ik zijn met haar meegegaan, maar die tent hebben we, geloof ik, niet bereikt. Veronique was ondertussen zo straal dat ze amper op haar benen kon staan – haar pumps maakten het haar ook niet gemakkelijk. Eén beeld herinner ik me nog heel scherp: we liepen door een smalle straat met overal cafés, David aan de ene kant van Veronique, ik aan de andere, haar elk met één arm ondersteunend. Vanop een terrasje klonk de half honende, half aanmoedigende stem van enkele mannen: ‘Die twee gaan een fijne nacht tegemoet!’

Natuurlijk was dat niet zo. Het enige wat we konden doen was Veronique en haar witte jurkje zo ongeschonden mogelijk thuisbrengen. Dat gebeurde met enig oponthoud omdat haar maag de drank niet verwerkt kreeg, maar tenzij ik me heel sterk vergis, is het uiteindelijk wel gelukt.

Het was op een kruispunt dat ik afscheid nam van David. Gewoon een kruispunt van twee wegen, maar ook een kruispunt in mijn leven. Een maand later tekende ik mijn eerste arbeidscontract. Die avond is me altijd bijgebleven, vanwege het vreemde gezelschap, de schampere opmerking van de cafégangers en de avond die net wat anders en warmer was dan andere avonden in mei. En misschien ook wel hierom: na die avond heb ik noch David, noch Veronique, noch Anja ooit nog teruggezien.

 

22 mei 2013 — 12:04am

Reageer » | Blog

Enkele dagen geleden, op 10 mei, was het tachtig jaar geleden dat de beruchte boekverbranding door de Nazistudenten in Berlijn plaatsvond. Op de toenmalige Opernplatz (nu Bebelplatz) gingen tonnen boeken van ‘entartete’ auteurs in vlammen op. Daarbij moest uitgerekend de brandweer een handje helpen met brandbare stoffen omdat het die avond was beginnen te regenen.

Op de Bebelplatz bevindt zich sinds 1995 een gedenkteken waar je zomaar achteloos aan voorbij kunt gaan, omdat het zich helemaal in de grond bevindt. Vaak staan er enkele mensen rond en kun je je daarop oriënteren. Het ontwerp (‘Bibliothek’) is van de Israëlische kunstenaar Micha Ullman: door een glazen plaat zie je een kleine ondergrondse ruimte met hagelwitte lege boekenkasten.

Enkele weken geleden schreef ik in de cyclus ‘Berlijn-Polen’ een gedicht over die plek:

 

Bebelplatz – Bibliothek

Het verleden is ontruimd, de ruimte wit
lege kasten in de kelder bijgezet.
Hier gaan de boeken ondergronds.

Op de lege planken komt een avond tot leven
waarin de regen kouder valt dan vlammen.

Het meivuur knettert
een ouverture, in een juichende arena
doet de brandweer zijn averechtse plicht
stormriemen strak onder de kin.

Anno tweeduizend zoveel
is het plein doordeweeks
de put gevuld met de weerspiegeling
van een troep studenten, een fietswiel en
een wapperende parka, tegen de wind
wordt een sigaret moeizaam aangestoken.

 

14 mei 2013 — 10:30pm

Reageer » | Blog

Soms verandert er iets. Een kleine verschuiving die zelf haast niet waar te nemen is, maar waarvan je de effecten elders merkt. Een barst waardoor er plots wat licht komt binnengevallen, zoals in het lied van Leonard Cohen.

Toen ik een jaar of dertien was, mocht ik een huis ontwerpen. Niet zomaar een huis: mijn droomhuis. En natuurlijk niet in steen en glas, maar op papier. De leraar tekenen gaf wat richtlijnen mee om een levensecht grondplan te schetsen — opgelet met de zwaairichting van de deuren! — en gaf dan vooral carte blanche. Lessen na elkaar werkten we eraan, in potlood vormden zich de contouren, de potloodtekening werd geïnkt, muren vulden zich met het zuiverste zwart. Het geheel werd afgewerkt met een achtpuntige windroos. Ik was trots.

Het commentaar van de tekenleraar haalde mij van mijn wolk af: te veel gangen, de living naar het noorden gericht, een badkamer waar geen badkamer hoorde te zijn (bij de keuken), geen badkamer waar wel een badkamer hoort te zijn (bij de slaapkamers). Het was een ramp, zijn woorden waren een sloophamer die het droomhuis tot op de grond neerhaalde.

Ik keek treurig naar mijn ontwerp. Tot mijn eigen ontzetting begreep ik plots wat ik had gedaan. Ik had het huis van mijn ouders, mijn eigen huis, nagetekend. Tenminste: ik had er een bungalow van gemaakt, de eerste verdieping schurkte tegen het gelijkvoers aan, waar het inderdaad met veel te veel stukken gang mee verbonden werd. En goed, ik had mezelf een hobbykamer cadeau gedaan. Maar voor de rest: mijn huis. Met de living naar het noorden en de misplaatste badkamer. Ik had weken de tijd gehad om mijn fantasie de vrije loop te laten en ik was niet verder gekomen dan een kopie van wat ik kende.

Soms komt er een barst in de dingen. Ik wist het toen nog niet, maar dit was zo’n barst. Ik weet wel zeker dat het niet de creativiteit was die ontbrak. Ik was perfect in staat geweest een plan te tekenen met mezzannines, orangerieën en lusthoven. De woorden van de leraar openden in mij een kleine kloof waar het heldere licht doorheen viel dat me toonde hoe ik vastzat aan wat was. In gedachten — alleen in gedachten — heb ik toen de tekening verscheurd.

 

8 mei 2013 — 1:19am

Reageer » | Blog

(deze brief vloeide voort uit Date Ex Machina, een initiatief van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina)

Dag Marie,

Verwondering. Als er één menselijke eigenschap is die we moeten vrijwaren in het vluchtige tumult van deze tijd, dan is het de verwondering. En terwijl wij elkaar die namiddag nog heel wat zouden geven om die eigenschap op te slijpen, verbaasde ik me een eerste keer over zoiets banaals als de trein. De trage trein die mij over de grens naar het noorden voerde, kwam zowaar binnen de overstapmarge in Roosendaal aan, zodat ik ook op tijd mijn afspraak met jou in Amsterdam zou halen. Verwondering.

Ik zag je staan nog voor ik het afspraakpunt AKO had opgemerkt.  Omdat je breed lachend, maar vooral omdat je geheel afgezonderd stilstond te midden van de menigte die naar binnen en naar buiten draafde. Frêle vrouw in het oog van de storm – dat valt op. Toen al had ik kunnen raden hoe natuurlijk je in die toestand glijdt van afzondering in de massa. Die ene die het drukke feestje achteloos om zich heen laat woelen, dat zou jij kunnen zijn.

Waar ik vertrok was de halve bevolking in de weer met barbecuetangen en de eerste sangria, maar wij werden zeven hoog door wind en regendruppels van het dakterras van de bibliotheek geveegd. Eerst wist je nog wel handig een foto van ons te versieren bij een troepje toeristen. Monter tonen we daarop onze uitgewisselde boeken. Eigenlijk had je een ander willen geven, zei je, maar je durfde het risico niet aan, bang dat ik het al zou hebben. Later bleek dat jij weldegelijk risico’s durft te nemen, maar bij het begin van een eerste ontmoeting is het niet zo gek om wat op safe te spelen – zelfs de zijkant van een enkel blad kan al verwonden.

Wat je me eigenlijk had willen schenken, was Kalme Chaos. Nu ik je schrijf, Marie, en met wat ik ondertussen weet, moet ik glimlachen bij die titel, want na de lezingen van Read My World, de haperende Skypeverbindingen met Egypte en de naakte documentaires met foute soundtrack, en na vruchteloos een ander dak gezocht te hebben en uiteindelijk op een terras dicht bij het water te zijn neergestreken, leek geen titel méér van toepassing dan Kalme Chaos. De wind ging liggen over het IJ en in diepgaande gesprekken over vaders en moeders, over tafel en bed, goten we olie op elkaars golven. We deelden het tumult in ons hoofd en in ons leven zoals we haan en baars deelden, en we temperden voor enkele uren elkaars chaos. Na de laatste foto’s had jij nog een werkverslag en ik de laatste trein.

Zoals vaak vallen je de juiste woorden en de scherpste gedachten niet tijdens het genot van het gesprek in, maar pas achteraf. Over vriendschap bijvoorbeeld, over vluchtige vriendschappen op Facebook en vrienden maken in het echte leven, met echte ogen om in te kijken. Op dat ogenblik werd mijn verwondering nog eens geprikkeld, want op de banken achter mij wist een jong reizend koppeltje, dat de aansluitende trein dreigde mis te lopen, de treinbegeleider zover te krijgen dat hij naar het station belde om de andere trein even te laten wachten. Ondertussen hadden ze ook al drie mensen bereid gevonden hen een lift te geven. Hoe gemakkelijk leek het voor hen om contacten te leggen, allicht ook om nieuwe vrienden te maken. En ik bedacht dat terwijl we ouder worden het aanknopen van vriendschappen wat stroever gaat, zoals de kleeflaag van een post-it stilaan kracht verliest. Maar ik troostte me met de hoopvolle gedachte, Marie, dat wij vaak lang op dezelfde pagina hebben gekleefd en we dus best nog veel vermogen hebben om – jouw woorden – een sprong in het duister te maken.

Op de plek waar jij het voorbije jaar zo vaak met een tas vol zorgende handen naartoe was gereisd, stapte ik uit met jouw geheim onder de ribben. Taxichauffeurs met opgerolde hemdsmouwen stonden naast hun blinkende voertuigen te wachten en gaven de indruk dat ik in een zuiderse stad terechtgekomen was, ver weg van Amsterdam. Je sms trok me terug in de dag: neen, we moesten de details maar geen weken laten rusten, die brief mocht snel.

Ik ben slecht in eindigen, Marie, dat had je wel gemerkt. Daarom een kort tot weerziens, en liefs.

x Peter

 

16 april 2013 — 5:29pm

2 reacties » | Blog

Af en toe vertaal ik weleens wat. Dat kan al eens iets literairs zijn, een stukje poëzie. Uitsluitend naar het Nederlands natuurlijk – ik mocht willen dat ik het ook in andere richtingen zou kunnen. En toch heb ik daar nu nood aan. Of alleszins aan iemand die van het Nederlands naar het Engels vertaalt. Dat zit zo.

Eerst even wat voorgeschiedenis. Een jaar geleden woonde ik in Arnhem het concert The Wall bij, van Roger Waters. Vroeger was dat van Pink Floyd, maar in rockgroepen spelen geregeld de ego’s op en dan vallen ze soms uiteen. Roger Waters toert dus al een hele tijd solo met The Wall – op 20 juli 2013 komt hij naar Werchter, het is maar dat u het weet.
Het concept van zo’n voorstelling is onveranderlijk: in het eerste gedeelte wordt op de scène een muur opgetrokken met ‘stenen’ van één op twee meter. Aan het einde dondert die weer omlaag. Dat klinkt wat kinderlijker dan het is, de show zit knap in elkaar.
Tijdens de pauze worden de witte stenen van de muur gebruikt om er honderden ‘identiteitskaarten’ op te projecteren. Ze zien eruit als een gewone ID, maar ze vermelden naast de gebruikelijke gegevens als een foto, een naam, geboortedatum en -plaats, ook de plek en de manier van overlijden. Allemaal slachtoffers van oorlog en geweld, van aanslagen en dictaturen, van moedig verzet of op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn. Een aanklacht tegen machtsmisbruik en verdrukking, zoals The Wall zelf dat is. Veelal mannen: gesneuvelde soldaten, vermoorde guerrillero’s, burgers die pech hadden…

En terwijl ik op het middenplein van de Gelredome de Muur scande en een aantal van de wisselende projecties trachtte te lezen, viel me het gezicht op van een jong meisje, een gaaf gezicht tussen de gesloten ogen, ingeslagen schedels en afgesneden kelen. Blonde haren, achteloos achteruitgeschoven door een zonnebril. Ik las haar ID en vanaf die dag bleef ze me bij: Rachel Aliene Corrie.

Rachel Corrie was een Amerikaanse vredesactiviste. Ze werkte een tijdje met mentaal gehandicapten en trok na haar studies de wereld in, om die een heel klein beetje een betere plek te maken. Vastbesloten en misschien wat naïef, maar gelukkig zijn er vastbesloten en naïeve mensen.
Rachel trok begin 2003 naar Gaza, om er het vernielen van Palestijnse huizen tegen te gaan. Ze werd door een D9, een gepantserde bulldozer overreden en stierf. Op 16 maart 2013 zal dat precies tien jaar geleden zijn.

Rachel dus. Ze liet me niet meer los. Haar idealen, haar dood. Vervolgens haar jeugd, haar dagboeken, haar mails aan – hoe exact klinkt dat woord – het thuisfront. Haar gedachten en gedachtenis worden levendig gehouden op een memorialsite. Haar ouders dragen haar ideeën verder uit.
Het stond al snel vast: ik zou een gedicht wijden aan Rachel Corrie. Een wat langer, enigszins episch gedicht.
Dat is nu zo ongeveer af. Hieronder een stukje eruit.

En nu kom ik weer bij mijn vertrekpunt: ik zou dit gedicht willen schenken aan degenen die Rachels erfenis levend houden, in de eerste plaats haar ouders. Liefst nog voor kerst. Maar daarvoor moet het natuurlijk in het Engels worden vertaald.
Ik heb zelf al een schamele poging gewaagd, maar op zijn minst zou een native speaker die vertaling moeten corrigeren. De tekst is 500 à 600 woorden lang, dat valt best mee.
Als u iemand kent: laat het mij weten.

Twee fragmenten en mijn vertaalpoging:

 

Ze landt in een stad van gouden koepels. Buiten
de luchtgekoelde zalen klapt de wereld open
als een meisjesboek. Bruine huiden. Dampende wegen.
Jeruzalem ademt met de longen van een zonnebader.

Twee talen, de ene hoekig, de andere rond,
getekend met de golven van de Dode Zee,
erboven de sterren van een maanloze nacht.

(…)

Rafah – de naam van de stad geurt als zuiderse baden,
in tegenlicht raspt hij langs de avond. Rafah. Knallen, ratelen.
Buiten haar tent sluipt een vuurvlekje de nacht in,
krinkelende rook erachteraan. Ratelen, knallen.
Een kogel opent in de lauwe duisternis
een watertank – door nachtkijkers spuit
smaragdgroene limonade uit een betonnen tetrabrik.
Een fontein van verspilde warmte. Knallen, ratelen.
Verdiepingen staan op kapotte poten, op binnenkoeren
witte plastic stoelen door winters verweerd.
Kinderen schoppen de moed  uit een schrompelende bal.

-  -  -  -  -  -  -  -  -

She lands in a city of golden domes. Outside
the airconditioned halls the world unfolds
like a girl’s book. Dark skins, steaming roads.
Jerusalem breathes with a sunbather’s lungs.

Two languages, one jagged, the other round
drawn with the waves of the Dead Sea
beneath the stars of a moonless night.

(…)

Rafah, the town’s name smells of southern baths, against
the light it rasps along the evening. Rafah – rattles – cracks.
Outside her tent a firefly steals into the night
followed by curling smoke – cracks – rattles.
In tepid darkness a bullet opens
a water tank – through night goggles emerald
lemonade gushes from a concrete carton,
a fountain of squandered warmth. Rattles – cracks.
Storeys stand on lame legs, courtyards
with white plastic chairs, weathered by winter.
Kids kick the courage out off a withering ball.

5 december 2012 — 5:09pm

Reageer » | Blog

Sommige uitspraken zijn te dwaas om ze zomaar te laten passeren. Of te schaamteloos, het één sluit het ander niet uit. Qua schaamteloosheid speelt advocaat Hans Rieder al jaren in de Champions League. Qua dwaasheid deed hij daar maandagavond een goede gooi naar, in Reyers Laat.
Het was wraakroepend, zei Rieder, dat “een vrouw die in haar keuken gefilmd wordt” (waarmee hij Marie-Anne Wilssens bedoelde, in het kader van de zaak Pol Van Den Driessche) “een klacht indiende en daarbij zegt dat ze weet dat de zaken al verjaard zijn”. Want, zo zei Rieder verder nog, dat kost ons allemaal geld, zulke nutteloze rechtszaken.
Buiten het evidente feit dat een klacht weldegelijk nuttig is (omdat wat niet geverbaliseerd wordt niet lijkt te bestaan, zoals bijvoorbeeld Eva Berghmans in De Standaard betoogde), wil ik meester Rieder ook even wakkerschudden uit zijn ‘holier than thou’-roes en hem even onder de neus wrijven hoe het rechtswereldje zelf met nutteloze rechtszaken en bijhorende kosten omspringt.

Daartoe een anekdote van enkele jaren geleden. Uit de eigen ‘praktijk’.

Een ochtend, een brief in de bus. Proces-verbaal wegens vermeend gsm-gebruik aan het stuur. Meer bepaald, zo stond er, omdat de bestuurder van voertuig zus en zo “manipulaties had uitgevoert (sic) op zijn gsm”. Ik herinnerde me het voorval nog goed: Brusselse ring, gsm op het dashboard rinkelt, ik kijk opzij en zie daar een politiecombi rijden. Dus pak ik snel mijn gsm, kijk even van wie de oproep komt en gooi hem vervolgens op de passagierszetel. Dergelijke “manipulatie” is bij mijn weten niet strafbaar.
Om een lang verhaal kort te maken: geen overtreding begaan betekent in mijn wereldbeeld niet betalen, en dus trachtte ik meer dan een jaar lang om via brieven, de wijkagent, gesprekopvraging bij Mobistar enzovoort, een proces te voorkomen. Dat lukte niet en op het incassobureau (ook wel politierechtbank genoemd) had men evenmin oren naar mijn argumenten. Bon, dan maar in beroep, ik had tenslotte gelijk…
Ik zou in geuren en kleuren de lachwekkende taferelen kunnen beschrijven die zich daar in het Brusselse Justitiepaleis afspeelden, maar ik berperk me tot het voorlezen van de aanklacht door madame de juge. Madame las het hierboven aangehaalde pv voor, met op de plaats van mijn ‘sic’ een zuchtend: ‘met een t…’ — en wisselde daarbij, bril op de neuspunt, een veelbetekende blik met haar bourgondisch uitziende collega-juge. Ik maak het verhaal weer kort: ik won het beroep met vlag en wimpel. Op basis van feiten, al zal het spelvermogen van de bekeurende diender geen goed aan de zaak hebben gedaan. Enfin, case closed.

Zou men denken! Een ochtend (drie weken later en ondertussen al bijna twee jaar na de feiten), een brief in de bus. Het parket ging in cassatie. In cas-sa-tie! Voor vermeend bellen met de gsm! Dat gelooft toch geen mens… Maar de zaak kwam weldegelijk op de rol en omdat er maar één partij moet verschijnen bij zo’n cassatiezaak zou ik (of beter een advocaat die ik afvaardigde) nadien wel op de hoogte gebracht worden van de afloop.
Welnu, toen die er na de gezette datum naar informeerde, bleek het parket niet eens de moeite gedaan te hebben om op te dagen en de zaak te pleiten. Verspilling?

Welnu, meester Rieder, als u de klacht van Marie-Anne Wilssens wraakroepend vindt en geldverspilling, dan moet u dringend maar eens de bezem halen door uw eigen rechterlijke wereldje. En wees gerust: dan komt u ook wel op tv.

 

25 april 2012 — 6:39pm

Reageer » | Blog

Je zou je kunnen inbeelden dat hij bij elke steek van de naald dacht aan iemand die hij heeft achtergelaten. Bij de eerste steek zijn moeder, dan zijn vader, zijn broers, zijn zussen, zijn vrienden…
Elke keer dat hij de naald met het garen door zijn lippen duwde, sloot hij een deel van zijn leven af. Zoals iemand die zijn kleren klaarlegt, het laatste stuk brood uit de kast opeet, een afscheidsbrief schrijft, de ramen en de gordijnen sluit, de deur achter zich dicht trekt, het strand op gaat in de richting van de zee en blijft stappen tot het water hem draagt, tot de golven hem tot zich nemen.

Hoe wanhopig moet iemand zijn dat hij niet alleen in hongerstaking gaat maar ook zijn mond dichtnaait?
En dan zijn er stemmen uit de grommelende onderbuik van de maatschappij die dit chantage noemen.
Ik ken geen enkel geval van chantage waar men zijn eigen leven tegenover zet.

Toegeven zou ‘de poorten openzetten’ zeggen diezelfde stemmen, het zou tot een vloedgolf van dezelfde gevallen leiden.
Werkelijk? Ik zie het al voor me: honderden die hun mond dichtnaaien. Een epidemie van met garen doorregen lippen. Ik denk het niet.
En dan nog. Dan nog heeft de maatschappij, hebben de machthebbers in die maatschappij, de keuze. Ze kunnen dit geval negeren, doen of hun neus bloedt, een mens zichzelf laten doodhongeren. Dat kunnen ze. Dan geven ze niet toe aan de ‘chantage’. Flink.

Eigenlijk is dit noch min noch meer het oude dilemma van de sheriff.
Even opfrissen: een sheriff heeft de keuze. Ofwel laat hij de volkswoede escaleren, wat een opschudding van de maatschappelijke orde betekent. Ofwel offert hij een onschuldige schooier op die zich toevallig in zijn cel bevindt, en brengt hij zo de samenleving weer tot rust. Er zijn twee benaderingen van dit dilemma. De liberale visie stelt dat de maatschappij ten allen prijze moet gevrijwaard worden, de ethische benadering is dat er altijd rechtvaardigheid moet zijn, ongeacht de gevolgen. Het is makkelijk te zien welke stelling de verantwoordelijken hier innemen.
Laat hem maar doodgaan. Of misschien nog erger: scheur wanneer de dood nabij is zijn mond met geweld open en duw er voedsel in, zodat ook zijn recht op sterven hem wordt ontnomen. De liberale maatschappij zegeviert: geen toegift aan chantage en geen dode.

Een dag later: de crisismanager voor asiel en migratie wordt ontslagen. De man die de kat de bel aanbond wordt aan de kant geschoven. Officieel omdat hij niet meer nodig is, in werkelijkheid omdat hij zijn falende meesteres onbekwaamheid heeft aangewreven. Je meerdere tegen de haren instrijken: ook dat is een gevaar voor het vlekkeloos instandhouden van de maatschappij. Van die crisimanager hoeft de garenman dus ook geen hulp meer te verwachten. Nog eens genaaid.
Rousseau wist het allicht al: si le dégouté doit s’en aller, il n’y a que la dégoutante qui se plante.

(Ceterum censeo: Syriam esse delendam.)

28 maart 2012 — 9:44pm

Reageer » | Blog

En dan sta je daar die avond op een voetbalveld. Op een van de heuvelen van Gasthuisberg, pal op de grens van Heverlee en Leuven. Je staat daar omdat – tegengesteld aan elke redelijke verwachting – het leven blijkbaar doorgaat. Zeker het leven van de groep, groepen laten zich minder snel naar omstandigheden buigen. Je staat daar omdat je naar je handen gekeken hebt en gezien hebt dat ze nog altijd dezelfde zijn. Je bent je er meer en scherper van bewust, maar ze zijn nog altijd dezelfde. En dan sta je daar.

Boven de verste einder hokken Venus en Jupiter dicht bijeen, weermannen en astronomen wijzen er al dagen  op. Ze staan daar bij elkaar alsof ze dit etmaal onder hun beiden bekokstoofd hebben: een constellatie die rampen moet veroorzaken. Of fluisteren de godin van de liefde en de god van de hemel troostende woorden naar beneden? Ze staan schuin boven elkaar, wijzen als een pijl in de richting van de gegeselde planeet.
Het is een rommeltje op het veld, wie is er echt met zijn gedachten bij? Het spel wordt gespeeld, volwassenen die als kinderen iets uit hun hoofd wegwuiven door te spelen.

En dan, wanneer datgene wat voor een wedstrijd moet doorgaan al vergevorderd is, beginnen ergens klokken te luiden. Doodsklokken, stormklokken en feestklokken door elkaar, alsof het volop Pasen is. Het gebeier komt onverbiddelijk luid over het veld gerold, enkele heuvels verder moet op dat moment iets zijn einde gevonden hebben.
De klokken blijven luiden, blijven hun boodschap over de stad dragen. Een bal wordt het bos in getrapt, iemand gaat op zoek. Anderen staan plots stil, het hoofd gebogen. En daar overheen dat gebeier, almaar dat gebeier, het houdt aan, minuten- en minutenlang.
Het spel wordt hernomen. Er wordt af en toe wat geroepen. Is het beperkter dan anders of lijkt dat alleen maar zo? Boven de verste einder hurken Venus en Jupiter achter de boomtoppen.
Je kijkt naar je handen.
Almaar het gebeier.

(Van voetbalvelden worden de prachtigste foto’s genomen, van bomvolle stadions tot pleintjes aan de voet van kernkoeltorens. Maar op dit moment had geen beeld moeten gegrepen worden, maar een geluidsopname moeten gemaakt. Het zou indrukwekkender geklonken hebben dan tienduizend vuvuzela’s.)

 

15 maart 2012 — 1:57am

Reageer » | Blog

Neen, de Bijbel is niet bepaald hip, het is overbodig om dat te stellen. Door dat toch te doen haken ongetwijfeld de eerste lezers af — als ze dat al niet gedaan hadden bij het zien van de titel. Ik had dit stukje dus beter ‘Belastingen’ genoemd. Ja, dat zou de aandacht wekken, daar wil iedereen zijn ergernis wel in herkennen. Maar neen dus, de Bijbel.
Hoe gaat dat als je ooit christelijk bent opgevoed: dan schiet dat boek bij gelegenheid weleens door je gedachten, al was het maar een citaat eruit. Precies dat overkwam me nu bij een zogenaamde bankverrichting. (Eigenlijk houdt dat woord niet meer in dan een cybertransfer van niet tastbaar geld van de ene virtuele sok naar de andere. Geld dat misschien ondertussen door uw bank al verkwist is, maar dat is weer een andere kwestie.) Bij een eerdere zo’n bankverrichting was een deel van dat fictieve geld op een verkeerde rekening geraakt. Dat moest even rechtgezet worden. En daarbij schoot mij dus een Bijbelcitaat te binnen. Een dat in feite over belastingen gaat: “Geef aan de keizer wat van de keizer is en geef aan God wat van God is.” In Marcus 12, 13-17 (dat heb ik zelf ook even moeten opzoeken) wordt er verteld over een vraag die de Farizeeën aan Jezus stelden: of het geoorloofd was aan de Romeinen accijnzen te betalen. Waarop Hij een muntstuk toont, vraagt wie erop staat – “De keizer” – en dan die schitterende uitspraak doet.
Enfin, ik heb dat altijd een schitterende uitspraak gevonden. Vanwege de kunst om met een aforisme een bocht rond een netelige vraag te nemen. Want de vraag was natuurlijk als valstrik bedoeld: een ‘ja’ of een ‘neen’ zouden allebei wel voor moeilijkheden gezorgd hebben. Een heel fraai gevonden tussenweg dus, met een dieper liggende boodschap zelfs, echt iets voor de betere roman. Misstaat zeker niet in de Bijbel.
Alleen schoot me met dat citaat ook meteen een bedenking door het hoofd: als die Farizeeën het daar indertijd bij gelaten hebben, dan waren het toch echt wel sukkels. Allicht nooit een cursus interviewtechnieken gevolgd.
Ik zie Ivan De Vadder zo’n antwoord al krijgen.
“Geef aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.”
“Nou, meneer Van Nazareth, dat is wel aardig gezegd, maar antwoordt u nu eens op mijn vraag: mogen we belastingen betalen aan Rome of niet?”
Misschien had Jezus nog een tweede aforisme in zijn mouw gehad, maar met een derde zou hij niet weggekomen zijn. Gooi de Vadder drie keer een nepbot toe en hij bijt vel.
Daarin zit natuurlijk het aantrekkelijke van fictie: je kunt dialogen laten ontsporen hoe je wilt. Voor de lezer de kans krijgt de mist van zijn bewondering te laten optrekken en erover na te denken, zit hij alweer aan een volgende prachtzin, een volgende intrigerende passage. Maar als we dat gesprekje over die al dan niet geoorloofde belasting zouden kunnen overdoen in onze tijd…
Ik vertel het nu allemaal uitgebreid, maar eigenlijk schoot mij quasi tegelijkertijd nog een derde bedenking door het hoofd: die gedachte ‘als we die situatie naar nu zouden kunnen verplaatsen’ is niet echt origineel. In Bijbelse context werd het bijvoorbeeld al eens gedaan door journaliste en dichteres (heerlijke combinatie, toch?) Marjolijn Van Heemstra. Haar gedicht “Als Mozes had doorgevraagd” borduurt op exact hetzelfde idee. Marjolijn heeft echt betere gedichten dan dit, vind ik persoonlijk, maar het is natuurlijk iets dat het wel doet op een podium. Dat mocht ik zelf vorig jaar in de Groningse Prinsentuin nog ervaren. En het geeft precies weer wat ik ook dacht: “Met sommige dingen kom je tegenwoordig niet meer weg.”

Maar voor we verder afdwalen, laten we volstaan met deze drie elkaar snel opvolgende gedachten en een collegiale verwijzing naar een goeie dichteres.

 

 

 

 

7 maart 2012 — 5:31pm

Reageer » | Blog

We hadden allebei wat modderspatten op onze broek. Er waren wegenwerken in de buurt en de kortste weg naar de bibliotheek ging daar dwars doorheen. En dus zaten we beiden net voor aanvang van het gebeuren op de tweede rij onze broekspijpen af te kloppen. Moesten ze de foto straks maar van boven de knieën nemen… Op de vrije stoel tussen ons in kwam op de valreep nog een meisje te zitten en dan kon het beginnen.
Een uurtje later bleken wij gedrieën de laureaten van de Tweejaarlijkse Poëzieprijs van de stad Oostende te zijn. Handjeschud en felicitaties over en weer. De winnaar heet Wout Waanders en is zeker een naam om te volgen. Tweede werd Shannah Van Kerckhoven, ook een talent, al zei ze zelf dat ze er niet zo heel erg wou mee bezig zijn. En ik haalde zelf de derde prijs binnen met onderstaand gedicht. Verder nog heel schoon volk bij de tien genomineerden: David Troch, Sylvie Marie, Ann Van Dessel, Frouke Arns, Fanny de Groot…

Het gedicht ‘Batmanmeisje/Jokerjongen’ schreef ik vorige zomer als een dubbel opdrachtgedicht bij een foto van Anne de Gelas. Eigenlijk gaat het dus om twee verbonden gedichten, die perfect als één lang gedicht te lezen zijn. Ik zet ze hier apart. In de ingezonden versie stonden er gewoon * * * tussen beide.

Batmanmeisje

‘Messcherp stapte hij mijn ochtend binnen, de opkomende zon
trok gouden vegen door zijn haar. Lachend – zijn glimlach
karmozijnrood om zijn mond geverfd. Wat gek, dacht ik

dat stilte plots kan stokken en een kamer vol met handen
groeien kan. Ook wist ik dan nog niet hoe haarfijn huid
zich opent en hoe diep. In een armzwaai was het voorbij.

Nu is hij helemaal van mij. Hij kan me in zijn schimmige
bestaan niet meer ontlopen. Bij elk ontwaken lig ik
middendoor gesneden als een  broodje op zijn bord.

Hij vraagt me soms waarom ik kleef en niet meer los
te weken ben. Ik denk dat hij de maskerade niet begrijpt,
het dwarrelt kruimels in zijn beenderwitte hoofd.’

Jokerjongen

‘Ik luisterde naar wat me werd verteld. Zoals: het sneeuwt
in meisjesbuiken, onze dromen zijn het draaiboek van
de dag, plof iets scherps in een schaduw en hij knapt.

Ik ging waarheen ik werd gestuurd. Betrad een huis waar
beren uit de zoldering groeien. Vond een kind dat boven-
klanken uitstootte, haar oren spitsend als een vledermuis.

Nu wacht zij op me in een dicht geregen huis, met muren
van gelei. Soms zit ze in die muren. Soms tref ik haar aan
onder de stolp van mijn ontbijt. Soms neemt ze haar masker

af, maar niet voordat ze me de rug toekeert. Soms vecht ze
met de zon, dan zie ik haar contouren voor het hoge
vensterraam terwijl ze op haar blote dijtjes tralies rolt.’

 

26 januari 2012 — 3:54pm

Reageer » | Blog

TOP