Vrouw Hector schoof de gordijnen open. De dag werd uitgegoten over het met bloem-motief omzoomde tapijt. Ze bleef even staan met de gordijnstof in haar hand. Vandaag was het oudejaar. Ze snoof. Alsof deze dag anders was dan de andere. Waren de mensen soms anders, haar buren, de melkboer, de postbode? De zon deed alleszins haar uiterste best om de jongeren aan te moedigen van deur tot deur te trekken om in de opgewondenheid van een nakend nieuw jaar iedereen hun wensen over te brengen.

Voor vrouw Hector hadden deze dagen niet meer of minder charme; dat was altijd al zo geweest in de vierenveertig jaar dat ze in de verpleging had gewerkt – God weet hoe vaak ze nachtdienst had gedaan met de feestdagen – en tijdens de nu al twaalf jaren van haar welverdiend pensioen.

Veel meer dan het besef dat het vandaag een bijzondere dag was, verheugde het vrouw Hector dat elke grauwheid van de voorbije weken verdreven was door een winterzon die als een dappere krijger laag boven de staalblauwe horizon reed. Haar huis stond op de hoek van de straat en ze moest haar ogen achter haar dikke brilglazen tot fijne streepjes knijpen om in de richting van de belendende straat te kunnen kijken waar een horde wielertoeristen kwam aangestoven. Met flitsende spaken – als waren ze speciaal voor deze gelegenheid geboend – doken ze de lauwe bocht in, voorbij het huis van vrouw Hector en dan in nauwelijks verminderde vaart in de richting van de grote baan. De mannen van de plaatselijke Wielerclub Achilles profiteerden blijkbaar van een extra vrije dag om hun favoriete sport te beoefenen.

De onbezorgde gedrevenheid van de wielertoeristen zette haar even aan het denken. Wat zou deze dag nog voor haar in petto hebben? Haar twee kinderen zouden wel niet langskomen. Die zag ze al jaren nog nauwelijks. Hoe ijverig ze het voor zichzelf ook trachtte te verbergen, dat ze hen op een dag als vandaag niet zou zien, riep een licht kwetsend gevoel bij haar op.

De klok die negen uur sloeg, verdreef haar sombere gedachten. Ze liet het gordijn los en sjokte naar de achterkeuken om koffie te zetten. Van één ding kon ze tenminste zeker zijn: na de middag zouden haar kleinkinderen even langs komen zoals ze elk jaar op 31 december deden. Van toen ze nog zo klein waren dat ze in het kinderzitje op de achterbank van de wagen moesten plaatsnemen tot nu ze aankomende tieners waren, hielden die zich wel aan de traditie van het oudejaarsbezoek. Een blijk van genegenheid die steevast in klinkende munt werd omgezet. Naarmate de kinderen en de giften groter werden, werden de bezoekjes korter. Haar kleinkinderen leefden aan een snelheid die niet meer de hare was. Met de traagheid komt het einde, bedacht vrouw Hector. Alleszins het einde van weer een jaar, voegde ze er met een monkellach aan toe. Ze ging weer naar de voorkamer. In de keuken reutelde de koffie in het apparaat.

Enkele minuten gingen voorbij. De stilte werd alleen doorbroken door het getik van de grote pendule en door de rijmliedjes van kinderen in de verte die flou klonken als enge-lengezang. Vrouw Hector wachtte geduldig. Geduld komt moeiteloos bij wie niet veel te verwachten heeft. Verse koffie, verder reikte haar verlangen niet. En een wolkje melk. De melkboer zou nu zeker al wel geweest zijn. Ze kon alvast de nieuwe fles gaan halen.

Vrouw Hector ontsloot de voordeur. De fles stond gereed. De melkboer in deze wijk kwam met een stiptheid die van een andere wereld leek. In haar lange carrière was vrouw Hector zelf niet één keer te laat in de kliniek aangekomen – buiten die ene keer toen het geijzeld had en ze lelijk was uitgegleden – maar de regelmaat waarmee er een nieuwe fles melk op haar stond te wachten ergerde haar soms. Af en toe hoopte ze onbewust bijna dat de melk er niet zou staan.

Toen ze de fles oppakte, viel haar blik op een kleine enveloppe die enkele meters van haar vandaan langs de stoeprand lag. Neen, de postbode kon onmogelijk een zelfde nauwgezetheid verweten worden. Hier zou iemand vergeefs wachten op de nieuwjaars-wensen van een oude vriend. Vrouw Hector aarzelde even. Voor haar zou die enveloppe zeker niet zijn. Ze kreeg elk jaar welgeteld één kaartje, van een vroegere vriendin en collega die al jaren in Parijs woonde, maar op het einde van het jaar trouw haar wensen bleef opsturen. Dat kaartje was twee weken geleden al gearriveerd. Vrouw Hector draaide zich om en wou weer naar binnen gaan. Ach wat, bedacht ze zich dan, misschien is het wel voor iemand uit de buurt. Ze zette de fles weer neer, liep de straat op en bukte zich.

Was het een wielertoerist die het tempo van de rest niet had kunnen volgen; was hij te laat omdat hij zijn kinderen ergens naartoe had moeten voeren of een laatste groet had moeten brengen aan een overleden vriend? Niemand zou het kunnen zeggen. Maar met een zekerheid die in dikke boeken wordt vastgelegd, werd waargenomen dat een zich reppende renner van de plaatselijke wielerclub vanachter de hoek van vrouw Hectors huis de straat en daarmee ook de noodlottige geschiedenis in dook. Op het ogenblik dat de knokige vingers van vrouw Hector zich om de kleine enveloppe sloten, viel er een donkere schaduw over haar. ‘Vreemd, zou het gaan regenen?’ schoot het in een ondeelbare splinter van een seconde door haar hoofd. Het ogenblik daarop sloeg een doffe klap haar tegen de straatstenen.

Het grijze haar van vrouw Hector lag uitgespreid in het stof, dat korreltje per korreltje met haar bloed werd doordrenkt. Na enige tellen trok ze een bergen wegend ooglid op. Stralend zonlicht weerkaatste op de geboende spaken van een hopeloos rondwiekend fietswiel en brandde zich op haar netvlies. ‘Neen,’ was haar laatste gedachte, ‘het wordt toch nog een mooie dag.’