[ … ]

Dinsdag 11 juli 1865

 

Nog voor de dageraad wordt Whymper gewekt door de herbergier Favre.
“Mister Whymper, sta op, gauw! Dit moet u zien.”
“Huh, wat gebeurt er?”
“Gauw, gauw!”
Slaapdronken schiet Whymper in zijn kleren en strompelt naar buiten.
“Ziet u ginds in de verte die figuurtjes? Zeven mannen, zwaar bepakt en met muilezels. Ze zijn op weg naar de Cervino.”
Whymper wrijft de slaap uit zijn ogen en tuurt door het eerste vage ochtendlicht.
“Weet je wie de leider van dat gezelschap is?”
“Het is Jean Antoine Carrel.”

Whymper staat aan de grond genageld. Hij is boos en erg teleurgesteld door het verraad van zijn vriend. Hoe heeft hij dat kunnen doen? Hem zo in de steek laten en zijn gegeven woord breken. Was zijn nationaal gevoel dan echt groter dan hun vriendschap?
Whympers boosheid slaat echter gauw om in vechtlust. Misschien is er een manier om Carrel en de Italianen voor te zijn. Om toch eerst op de Matterhorn te staan. Maar hoe? Hij heeft geen gids meer, geen dragers, niets. Wat te doen?
Het is al volop licht wanneer Whymper vanuit het dal vier mannen naar Breuil ziet komen. Eén ervan herkent hij. Het is zijn landgenoot Lord Douglas.

 

Douglas en de Taugwalders zijn na hun tocht inderdaad in Breuil aangekomen. Voor Peter is het een belevenis geweest. Maar moe is hij nog niet. Door die twee regendagen hebben ze toch bijna niet kunnen reizen. Hoe fijn was het om dan zijn broer bij te hebben. Ze deden spelletjes en vertelden elkaar de wildste verhalen.
En nu stappen ze op Breuil af. Maar hé! Wie is die jongeman die daar met zijn armen staat te zwaaien. Vader en Douglas schijnen hem te kennen.
“Ohee, mister Whymper! Dag Edward, hoe maak je het?”
Peter wordt aan Whymper voorgesteld. En dan doet deze zijn triest verhaal. Hoe Carrel hem in de steek gelaten heeft. En dat hij hem nog wil voor zijn, maar dat hij geen gids heeft.
“Ik begrijp het,” zegt Douglas, “en ik weet misschien de oplossing. Als Taugwalder het ermee eens is, dan zullen wij je begeleiden.”
“Dat zou fantastisch zijn,” roept Whymper uit.
En dat vindt Peter ook.
“Toe vader, zou het niet geweldig zijn om op de Matterhorn te staan.”
Maar vader hoeft niet overtuigd te worden. Hij is meteen bereid. Welke gids zou zo een unieke kans laten liggen. Maar hij beseft meer dan wie ook dat het een erg riskante onderneming zal worden.

 

De volgende dag breken ze op en trekken ze naar Zermatt. En daar wacht hen nog meer goed nieuws. Dominee Hudson is er net gearriveerd, samen met zijn vriend Hadow en met Michel Croz. En ook zij zijn bereid om mee te doen. De dag nadien, de 13de juli, zullen ze vertrekken. Ze zullen zich moeten haasten want de Italianen hebben twee dagen voorsprong. En niemand weet hoe moeilijk de beklimming van de Zwitserse kant wordt. Niemand heeft langs daar de berg ooit aangevallen.
Peter slaapt die avond maar moeilijk in. De Matterhorn! Wat een maand geleden nog een verre droom was, wordt nu werkelijkheid. Zou het dan toch mogelijk zijn om de berg te beklimmen. En zullen ze de Italianen kunnen kloppen?

 

 

Donderdag 13 juli 1865

 

[ … ]

 

 

Vrijdag 14 juli 1865

 

De ochtend is even prachtig als de vorige. Geen wolkje is er aan de hemel te bespeuren. Van zodra het voldoende licht is, wordt het kamp opgebroken. Matthias keert terug naar Zermatt. De anderen zetten het laatste stuk van de beklimming in. Nog 1200 meter hoogteverschil moet overbrugd worden.
Het stuk dat Peter en Croz gisteren verkend hebben, is inderdaad gemakkelijk. Via een uitspringende rots komen ze op de oostelijke flank terecht. Ze hebben nu een adembenemend uitzicht op de bijna één kilometer hoge helling die als een reusachtige trap omhoog loopt.
“Wauw! Prachtig! Uniek!”
Iedereen is onder de indruk. Vader fluit bewonderend. Zelfs als ervaren gids heeft hij nog niet vaak zoiets gezien.
De helling is niet te steil en rond de meeste hindernissen kunnen ze gewoon heen lopen. Whymper en Hudson stappen om de beurt voorop. Af en toe wordt er even uitgerust maar niet te lang. De tijd is kostbaar.
Tweemaal bereiken ze de noordoostelijke graat, maar die blijkt moeilijker begaanbaar. Hij is erg steil en de stenen liggen er los. Hoe is het mogelijk, denkt Peter, dat zo een brokkelige berg zo de hoogte kan inrijzen.
Halverwege de voormiddag wordt er een lange pauze ingelast. Iedereen puft. Er is flink geklommen. Ze staan op 200 meter onder de top.
Nu wordt het ernstig! Voor hen ligt een bergwand die eruit zien als een loodrechte, bijna overhellende muur.
“Wat zullen we doen?”
“Langs hier kunnen we onmogelijk verder.”
“Als we nu eens de graat oversteken en langs de noordkant verder gaan.”
Er wordt geknikt. Maar niemand is er bijster gelukkig mee. Op de noordkant van een berg ligt steevast een pak sneeuw en ijs omdat de zon daar de kans niet krijgt om de sneeuw te laten smelten. Maar er zit nu eenmaal niets anders op.
Het stuk noordkant waar ze zich heen begeven staat op de berg als een puntdak op een huis. Een schuine helling tot aan de top. Geen mooi effen helling maar vol met uitstekende rotsen en holten vol bevroren sneeuw.
Croz loopt dit keer voorop. Hij staat het stevigst op zijn benen. Er is weinig houvast en voortdurend lopen ze het risico om uit te glijden. De Engelse toeristen vragen af en toe om hen een hand te reiken. Behalve Hudson. Die klimt geheel op eigen kracht en wijst alle hulp af. Zijn vriend Hadow daarentegen krijgt het lastig. Hij moet voortdurend geholpen worden. Het ontbreekt hem niet aan kracht of lenigheid maar aan ervaring in dit soort omstandigheden. Heeft hij toch niet helemaal de waarheid gesproken over zijn geleverde prestaties?
Gelukkig is het lastige stuk snel overwonnen. Even gaat het horizontaal over de noordwand en dan recht naar de top.
“Hé kijk, daarboven!”
Allemaal kijken ze naar de top.
“Wat scheelt er, Douglas? Er is niets te zien.”
“Ik meende beweging te zien.”
Iedereen denkt hetzelfde: de Italianen. Door de concentratie op het klimmen was iedereen hun concurrenten even vergeten. Zouden die er dan al zijn? Maar nu is er weer niets meer te bespeuren. Had Douglas misschien een vogel gezien?
Er wordt nu haast gemaakt. Het laatste stuk is een sneeuwtapijt, helemaal niet steil. Sneller en sneller gaan ze. Er wordt bijna gelopen. De opwinding is groot.
Maar voortdurend denken ze nu aan de Italianen. Die zijn al bijna vier dagen onderweg om met hen te wedijveren. Zouden ze dan toch op het nippertje verslagen worden?
Nog enkele tientallen meters. Whymper en Croz zetten een vriendschappelijk sprintje in. De rest volgt.
Nog tien meter. Nog vijf.
De top!
Het is kwart voor twee in de namiddag. De wereld ligt aan hun voeten. De Matterhorn is overwonnen.
En nergens een spoor van de Italiaanse rivalen. Maar dat betekent nog niet dat ze de strijd gewonnen hebben. De top van de Matterhorn bestaat uit een graat van meer dan honderd meter lang. Misschien waren de Italianen op het andere uiteinde?
Whymper rent ernaartoe. Ook daar staan geen voetsporen in de sneeuw. Geen mens is hen daar voor geweest. Hoera, gewonnen!
Waar zouden de Italianen gebleven zijn? Peter buigt zich over de rotsen. Ver beneden hem, op de zuidelijke graat, ontwaart hij enkele stipjes.
“Daar! Daar zijn ze! Vader, mister Whymper, kom kijken!”
Allemaal komen ze nu toegesneld.
“Waar zijn ze?”
“Kijk, daar beneden.”
“Ja, nu zie ik ze, ginder ver.”
“Croz,” zegt Whymper, “ze moeten ons kunnen horen.”
Whymper en Croz schreeuwen zich schor. Maar de Italianen schijnen hen niet te horen. Dan laten ze enkele steentjes naar beneden rollen. Iemand kijkt geschrokken omhoog. En dan roepen ze opnieuw.
Carrel en zijn metgezellen staren ontzet naar boven. Zeven nietige stipjes ontwaren ze op de top. Carrel is tot in het diepst van zijn ziel getroffen. Hij is verslagen als bergbeklimmer en als vriend. Want hij weet dat die mensen maar door één man omhoog gebracht kunnen zijn: Edward Whymper, zijn vriend die hij in Breuil heimelijk verlaten had. Hij wil verder, ook de top halen, maar zijn gezellen maken rechtsomkeer en dwingen hem om mee te gaan.

 

Met pijn in het hart ziet Whymper zijn vriend Carrel afdruipen. Jammer maar helaas. Het had zo mooi kunnen zijn. Maar Carrel had gegokt en in een spel zijn er winnaars en verliezers…
De overwinnaars keren terug naar het noordelijke punt van de top. Croz plant een van de tentpalen in de dikke sneeuwlaag.
“Wel, waar is de vlag?”
Er is geen vlag.
“Hier, neem dit.”
Peter trekt zijn hemd uit. Zijn trui is hem na alle inspanning warm genoeg. Croz bindt het hemd aan de paal. Het is maar een schamele vlag. Ze wappert niet eens in de wind. Maar het is genoeg om aan de mensen in Zermatt en in Breuil te laten weten: er staan mensen op de top van de Matterhorn.

[ … ]