Het eeuwige geluk van Kraków
Kraków, of op zijn Duits Krakau, was tot voor enkele jaren weinig bekend bij toeristen. Wie al eens een culturele reis maakte naar het Oostblok, kwam vaak niet verder dan een citytrip naar Praag of Boedapest. Die achterstand geraakt nu met rasse schreden ingelopen. Kraków wordt dan ook niet voor niets de parel van Polen of het Firenze van het oosten genoemd.
Paus Johannes Paulus II en de dichteres Wisława Szymborska, die in 1996 de Nobelprijs voor literatuur kreeg, zijn twee van de meest bekende ambassadeurs van de stad in het zuiden van Polen. In de middeleeuwen, toen Polen een dominante natie in Europa was, resideerden de koningen hier en kreeg de stad zijn grandeur. Het Poolse rijk viel echter uiteen met als dieptepunt de Delingen op het einde van de achttiende eeuw. Polen werd toen gesplitst in een Russisch, een Hongaars-Oostenrijks en een Pruisisch stuk. Veel Poolse steden danken hieraan hun tweede, Duitse benaming. Ook na de Delingen raasden nog heel wat oorlogen over het land. In ’40-’45 zat Polen in de tang van de nazi’s en het rode leger. Het mag gerust een wonder heten dat Kraków die opeenvolgende rampen vrijwel ongeschonden is doorgekomen. Plunderingen waren er wel, maar de stad werd nooit verwoest. Nochtans stonden op het einde van de Tweede Wereldoorlog de bommenwerpers al klaar om Kraków in de as te leggen. Het bevel om uit te vliegen werd gelukkig nooit gegeven.
Het geluk dat Kraków gehad heeft, is te zien op elke straathoek van de oude binnenstad. De oude gebouwen zijn prachtig bewaard gebleven en ademen een bijzondere sfeer uit. Ik kijk ernaar uit om mij hier drie dagen in onder te dompelen. Mijn Poolse gids Jadwiga ontmoet ik pas morgen. Vandaag wil ik gewoon op mijn eentje de stad doorkuisen en een paar musea bezoeken.
Het oude centrum van Kraków beslaat niet meer dan een paar vierkante kilometer en is nagenoeg verkeersvrij. Als ik op het stadsplan kijk, merk ik dat het veel weg heeft van een vierkant dat gekanteld is op één van zijn punten, met een uitloper naar het zuiden, waar de kalkrots staat met het kasteel van Wawel. Rond het immense marktplein – met zijn tweehonderd bij tweehonderd meter zowat het grootste van Europa – liggen de straatjes in een klein dambordmotief. Wanneer je de stad binnenkomt, van welke richting je ook komt, passeer je eerst door een park. Het park is op sommige plaatsen amper twintig, op andere honderdvijftig meter breed. Multatuli zou het ongetwijfeld beschrijven als “een gordel van smaragd” die zich rond de stadskern slingert. Het heeft iets van de vest die ook rond veel Vlaamse steden ligt, alleen heeft men er hier aan gedacht om het proper te onderhouden en te verfraaien met bloemenperkjes, zitbanken en standbeelden.
Ik kom vanuit het westen de stad binnen en bevind me al snel op het marktplein, dat inderdaad zeer groot is, maar net iets minder indrukwekkend dan ik het me had voorgesteld. De ruimte wordt gebroken door de oude lakenhallen die het plein doormidden delen. Op de eerste verdieping van die lakenhallen is nu het museum van de Poolse schilderkunst uit de negentiende eeuw gevestigd. Het gelijkvloers is één grote toeristenmagneet: een centrale gang met links en rechts tientallen souvenirkraampjes waarbij Scherpenheuvel in het niet zinkt en aan de buitenkant van de hallen zijn er tientallen cafés met terrasjes. Het is hier dat ik morgen mijn gids Jadwiga zal ontmoeten.
Pal op het uur komen veel mensen op het plein tot stilstand. Met het hoofd in de nek turen ze naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De parochiekerk van Kraków is een van de mooiste gotische kerken van het land. Op de laagste van de twee torens, de klokkentoren, staat een renaissancekoepel. De hoogste is altijd stadsbezit geweest en fungeerde als uitkijktoren. Het is op deze toren dat alle blikken beneden gericht zijn. De torenspits is aan de basis omringd door allemaal kleine torentjes.Wanneer de klokken het uur hebben aangegeven, opent een raampje in een van de kleine torentjes en waaiert een trompetsignaal de grijze hemel in tot het halverwege plots stokt. Enkele tellen later gebeurt hetzelfde aan een andere kant van de toren en zo bereikt het trompetsignaal, de hejnał, genaamd, alle vier de windrichtingen. De hejnał is een van de beroemdste geluiden uit Kraków en zoals men kan verwachten zit er een legende aan vast. De hejnał was in de middeleeuwen een alarmsignaal. Toen de stadswachter op een dag in 1241 het Tataarse leger van Batoe-chan zag naderen, blies hij op zijn trompet de hejnał. Voor hij echter het signaal helemaal kon voltooien, doorboorde een Tataarse pijl zijn keel. Ter herinnering wordt nu nog steeds om het uur naar alle windrichtingen de hejnał geblazen en de muzikant moet de eenvoudige melodie even abrupt afbreken als destijds gebeurd was. Het zijn leden van de brandweer die voor deze taak in aanmerking komen en alleen wie het beste de melodie kan blazen en afbreken, slaagt voor het hejnałexamen. De hejnał is ook buiten Kraków een begrip: elke middag om 12 uur is het te horen op de landelijke radio.
Uit de kunst
De torens van de Onze-Lieve-Vrouwekerk zijn niet voor het publiek toegankelijk en dus beperk ik me tot een bezoek aan de oude stadhuistoren, die eenzaam aan de andere kant van de centrale lakenhallen staat. Na vele jaren van verval is de toren weer opgeknapt en opengesteld voor wie een stukje geschiedenis van Kraków wil leren kennen en even wil uitkijken over de stad. Het gammele en gladde balkon is niet te betreden, maar door de ramen heb je een goed uitzicht over Kraków en de Koningsweg, de weg die de koningen volgden van de poort van de stad naar het paleis op de Wawel. De weg begint in het noorden, aan de Barbakan of Schietgat, een middeleeuws overblijfsel van de verdedigingswallen rond de stad. Door de drukke Floriańskastraat met tal van winkeltjes gaat het dan langs het marktplein en de Grodzka, de straat die pal naar het zuiden loopt, naar de voet van de Wawel.
Maar je kan ook verder kijken dan de grenzen van Kraków. Verder naar het oosten ligt het troosteloze Nowa Huta of Nieuwe Metaalgieterij, een industriestad die volledig werd gebouwd naar stalinistisch model in het midden van de vorige eeuw. Voor zover je Nowa Huta niet ziet liggen, wordt de richting waarin je moet kijken overduidelijk aangegeven door de rookpluimen die er opstijgen en die zich vermengen met de samenpakkende donderwolken boven Kraków. In Kraków zelf wordt gezegd dat wat duizend jaar van oorlogen allerhande niet voor mekaar heeft gekregen – de aantasting van het architecturale patrimonium van de stad – nu in ijltempo wordt gerealiseerd door de zure regen die van Nowa Huta komt.
Aan de andere kant, in het westen, maar onzichtbaar voor het blote oog, liggen de restanten van de vernietigingskampen Auschwitz en Birkenau. Wie Kraków bezoekt moet zeker een dag uittrekken voor een tocht naar deze verschrikkelijke oorden waar tijdens de Tweede Wereldoorlog miljoenen Joden omkwamen.
Weer op de begane grond zijn de donderwolken geculmineerd tot een fikse onweersbui. Een uitgelezen moment om het Czartoryskimuseum te bezoeken, een ander voorbeeld van het geluk van Kraków. Zowel tijdens de Napoleontische oorlogen als onder de nazi’s verzeilde een groot deel van de collectie in het buitenland, maar telkens keerde het meeste ervan weer terug. De twee pronkstukken zijn een landschap van Rembrandt en een werk van Leonardo da Vinci, de “Dame met de hermelijn”, een portret van een edeldame met een witte hermelijn op haar schoot, dat op alle gidsen en folders over Kraków prijkt. De hele collectie is trouwens de moeite waard: je vindt in het Czartoryski-musuem zowel Griekse, Egyptische als Etruskische kunst, middeleeuwse wapens, handwerk en tapijten van over gans Europa en Azië en een grote verzameling Italiaanse, Duitse en Vlaamse schilderkunst.
In de ban van de kunst – en omdat het nog steeds regent – trek ik meteen door naar het museum van de Poolse kunstenaar Stanisław Wyspiański, dat maar een beetje verderop ligt. Eigenlijk ligt alles in Kraków maar een beetje verderop. Als je flink stapt ben je op een kwartiertje van het noordeinde van de stad, de Barbakan, tot helemaal aan de Wawel. Stanisław Wyspiański leefde van 1869 tot 1907 en was een van de meest veelzijdige artiesten uit Kraków en uit gans Polen. Hij was toneelschrijver, ontwierp zelf zijn decors en daarnaast schilderde hij en maakte hij interieurs. Vooral indrukwekkend zijn zijn glas-in-loodramen. In het museum is er maar een fractie van te zien, maar her en der in Kraków tref je het werk van Wyspiański aan.
Wanneer ik ’s avonds nog door de straten dwaal – in Kraków kan je uren door de straten dwalen, kunst en geschiedenis en vermaak inademen – besef ik al ongewoon veel gezien te hebben voor één dag. Kraków is een stad waar het herinneringsvermogen tekort schiet, waar je veel van wat je ziet snel moet loslaten omdat er alweer wat anders om aandacht schreeuwt. Het is een prachtige stad om in te vertoeven, heel de dag heb ik mijn ogen de kost gegeven en op dit ogenblik schiet mij de eerste strofe te binnen van het gedicht “Reiselegie” van Wisława Szymborska:
Alles van mij, maar niets voorgoed,
niets bezit van het geheugen,
alleen van mij zolang ik kijk.
De handen van de meester
De dag erop heb ik afgesproken met Jadwiga, de Poolse die mij de rest van Kraków zal tonen, op het terras van een kawiarnia in de lakenhallen. Aan de kant van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, zo heeft ze me op het hart gedrukt. De meeste terrassen aan de lakenhallen zijn immers tweelingen en dagelijks gebeurt het dat twee mensen die er afgesproken hebben elk aan een andere kant van de hallen zitten te wachten. Ik begroet haar met een handkus, een oude traditie in Polen.
Hoewel het nog maar ochtend is, vinden we geen enkele zitplaats vrij op de terrassen van de markt. Het is vandaag 15 augustus, de dag van Maria Hemelvaart en in Polen zonder meer de belangrijkste feestdag van het jaar. Het wordt vandaag over de koppen lopen en dus gaan we de meest typische toeristische plekken zoals de Wawel tot morgen bewaren. Vandaag zal het ook een drukte van jewelste zijn in het tachtig kilometer noordelijker gelegen Częstochowa, waar de Zwarte Madonna vereerd wordt. Samen met Lourdes is Częstochowa het populairste bedevaartsoord van Europa. Heel het katholieke Polen is trouwens in de ban van Maria. Ondanks de mensenmassa is het gepast om vandaag een bezoek te brengen aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk. We steken het marktplein over net op het ogenblik dat de torenwachter de hejnał blaast. Ik wil me aansluiten bij de rij mensen die aanschuift aan de vooringang, maar Jadwiga grijpt me bij de arm. Ze legt uit dat deze ingang voor de gelovigen en de pelgrims is. Toeristen worden verondersteld de zij-ingang te nemen en een kleine toegangsprijs te betalen. Door de zij-ingang kom je meteen ook vooraan in de kerk terecht waar zich de meeste bezienswaardigheden bevinden.
Het interieur van de gotische kerk is van een zelden geziene schoonheid: het houtsnijwerk, de beelden, de muurschilderingen en de glasramen. Veel van deze kunststukken dateren van latere datum. Er zijn prachtige muurschilderingen van de negentiende-eeuwse schilder Jan Matejko en glasramen van Wyspiański, waarvan ik het ontwerp gisteren in het Wyspiański-museum nog bewonderd heb. Hét meesterwerk is evenwel het vijftiende-eeuwse hoogaltaar dat zich tegen de achtermuur van de kerk bevindt. Alleen voor dit wonder komen mensen speciaal naar Kraków, ja zelfs speciaal naar Polen. Het retabel bestaat uit een houten drieluik van elf meter breed en dertien meter hoog. De beeldhouwer werd geboren in Neurenberg, maar bracht een groot stuk van zijn leven door in Kraków. Voor de Duitsers is hij een Duitser: Veit Stoss. Voor de Polen is hij en Pool: Wit Stwosz. Hij werkte twaalf jaar aan het altaarstuk, van 1477 tot 1489. Het leven van meester Stwosz leest als een roman. Hij werd opgelicht door een koopman die hij op zijn beurt oplichtte met een valse kwitantie, door zijn kunstenaarshanden perfect nagebootst. Stwosz werd ervoor veroordeeld tot de brandstapel, wat gelukkig voor hem op het laatste nippertje werd omgezet in openbare brandmerking. Voortaan ging hij door het leven met op zijn wangen en voorhoofd de littekens die aan zijn misdrijf herinnerden. Hij verloor al zijn rechten, tot keizer Maximiliaan hem persoonlijk vergiffenis schonk zodat hij in de laatste jaren van zijn leven toch nog een aantal werken kon scheppen.
Wat er door de gevolgen van zijn brandmerken aan nooit gemaakte werken verloren is gegaan, zullen we wel nooit weten. Alleszins is het retabel uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk onovertroffen. Het lijkt een enorme houten poppenkast, maar dan in magistrale kleuren en tintelend van het goud. Op het centrale paneel is een stervende Maria afgebeeld, omringd door de twaalf apostelen. Sommige sculpturen zijn bijna drie meter hoog, want meester Stwosz wist dat zijn werk van beneden zou bekeken worden en hield rekening met het perspectief, een vrij nieuw begrip in die tijd. Als model gebruikte Stwosz studenten, ambachtslui en diensters uit zijn tijd. Naast de grote bijbelse figuren zijn er nog een massa andere personages te zien. Telkens je het retabel bekijkt, ontdek je weer nieuwe dingen. Het indrukwekkendste is de manier waarop Stwosz de figuren tot in detail heeft uitgewerkt: de gespannen spieren, het draperen van de gewaden, de groeven van de aangezichten, je ziet bijna de aderen op de uitgestoken hand van de Maagd Maria. Het is begrijpelijk dat pelgrims bij het aanschouwen van dit chef-d’oeuvre in aanbidding op de knieën vallen, zeker op een dag als vandaag wanneer in de kerk een voortdurend gonzen van gebeden hangt.
Schindler’s List
Jadwiga stelt voor om naar Kazimierz te stappen, de wijk ten zuiden van de stadskern, waar het vandaag heel wat rustiger zal zijn dan in het centrum. Kazimierz staat bekend als de Joodse wijk van Kraków, maar dat klopt niet helemaal. Er is een Christelijk en een Joods gedeelte. Dat laatste beslaat eigenlijk maar een oppervlakte van 300 bij 300 meter, minder dan de helft van de totale wijk. Kazimierz was vroeger een onafhankelijke stad, opgericht door koning Kazimierz, of Casimir de Grote, in 1335. De stad groeide en bloeide en werd zelfs de belangrijkste uit de regio, na Kraków zelf.
Rond 1200 waren de eerste Joden naar Kraków afgezakt en hun aantal groeide gestaag. In de late middeleeuwen begonnen er overal in Europa conflicten te komen met de Joden, die op vele plaatsen minder rechten bezaten of zelfs amper getolereerd werden. Aan het einde van de vijftiende eeuw werden de Joden uit Kraków verdreven en vonden ze een onderkomen in Kazimierz. Tot een eind in de negentiende eeuw scheidde een muur de Christelijke sector in Kazimierz af van de Joodse, een verhaal dat bekend in de oren klinkt.
Door de eeuwen heen werd de Joodse gemeenschap in Kazimierz een van de belangrijkste van Polen. Na het neerhalen van de scheidingsmuur verspreidden ze zich over heel Kazimierz en ook weer in Kraków zelf. Overigens was Kazimierz al op het einde van de zestiende eeuw aangehecht bij Kraków. In 1939 leefden er in Kraków om en bij de 700.000 Joden. Dan brak de Tweede Wereldoorlog uit en die betekende een definitief einde van de Joodse cultuur en folklore in Polen. De 700.000 werden gedeporteerd en slechts een honderdtal overleefden de kampen van het nabij gelegen Oświęcim of Auschwitz.
Hoewel de meeste synagogen als bij wonder ongedeerd bleven, verzeilde de Joodse wijk na de oorlog in de vergetelheid. De teruggekeerde Joden waren niet talrijk en gemotiveerd genoeg om de wijk nieuw leven in te blazen en ook de communistische regering wist niet goed wat ermee aan te vangen. Kazimierz dook wel stilaan op in toeristische brochures, maar veel interesse weekte het niet los. Tot alles van de ene op de andere dag veranderde wanneer Steven Spielberg de wijk ging gebruiken voor de opnames van zijn film Schindler’s List. Nochtans was Kazimierz niet eens de voornaamste setting van de film, maar het vestigde wel de aandacht op Kazimierz als een opvallend erfgoed van Joodse cultuur. Sindsdien komen de toeristen maar wat graag naar Kazimierz om er de locaties uit de film te ontdekken.
Jadwiga leidt me een beetje om de gebaande paden heen, voor zover dat in een kleine wijk als Kazimierz überhaupt mogelijk is. We betreden de wijk via het Christelijke gedeelte waar we een kijkje nemen in de Corpus Christikerk. De kerk doet een stuk donkerder aan dan de Onze-Lieve-Vrouwekerk, maar is één grote explosie van barok: barok beeldhouwwerk, barokke biechtstoelen, barokke schilderijen, barokke altaren. Op deze dag van Maria Hemelvaart is in de kerk de gedurige aanbidding aan de gang. Heel de dag, elkaar aflossend, zitten er her en der gelovigen, meestal vrouwen, te bidden. Herhaaldelijk galmt het Poolse weesgegroet door de kerk, voorgebeden door één, waarbij de tientallen invallen.
De Joodse wijk zelf is een oase van rust. Je treft er wel wandelaars en toeristen aan, maar veel minder dan in het centrum van Kraków. Jadwiga leidt me langs synagogen en kerkhoven om uiteindelijk uit te komen op het kleine Wolnyplein. Jadwiga vraagt of we zullen verpozen op het terras van Café Ariel of op dat van Café Ariel. Ik kijk haar niet begrijpend aan en ze schiet in de lach, terwijl ze in de richting wijst van twee aanpalende panden die inderdaad beide de naam Ariel dragen. Jadwiga legt uit dat beide zaken claimen de naam het eerst gebruikt te hebben en dat er al lang een proces over aan de gang is. Het belang van de naam is vooral te wijten aan het feit dat de heer Spielberg vertoefd heeft in … Café Ariel. We doen niet moeilijk en kiezen de gelegenheid uit waar een tafeltje vrij is. Wie eens van authentieke Joodse gerechten wil proeven, is hier aan het juiste adres, ongeacht of dat nu op nummer 17 of 18 is. Een terrine van karper met rozijnen en amandelen is niet iets dat je elke dag op je bord krijgt, laat staan ganzennek gevuld met kippenlevertjes, maar het zijn gerechten die heerlijk smaken.
Lyrische devotie
We wandelen terug naar het noorden, door de Grodzka, die pal uitkomt op het marktplein. Voor we daar geraken slaat Jadwiga de laatste zijstraat links in. Ze wil me absoluut het aartsbisschoppelijk paleis tonen, want dat was jarenlang de verblijfplaats van Karol Wojtyła vóór hij paus Johannes-Paulus II werd. De in 2005 overleden paus leeft nog altijd verder in de harten van de Polen, zeker in Kraków waar hij bijna twintig jaar bisschop was. Jadwiga wijst het venster aan waar de paus wel eens verscheen als hij op bezoek was in Kraków. Erg vaak gebeurde dat niet. De laatste keer was in 2002 geweest. Jadwiga herinnert zich hoe ze tussen de menigte stond, vooral jongeren, die de kerkvorst met liederen naar het raam hadden gelokt en hem toezongen om alsjeblieft terug te keren. ‘Alsof ze beseften dat dat nooit meer het geval zou zijn,’ zegt ze met een brok in de keel.
We blijven even respectvol staan, tot ze me wenkt in de richting van de kerk aan de andere kant van de straat. Afhankelijk van de bron die je raadpleegt en van de diameter die je kiest, zijn er in Kraków tussen de 90 en de 170 kerken. Ik heb er daar vandaag best al wat van gezien en ik weet niet direct of ik zin heb in méér, maar deze is er een die ik absoluut moet gezien hebben. De Franciscanenkerk dateert uit de dertiende eeuw en is massief en robuust, maar ze heeft één groot “geluk” gehad. In de negentiende eeuw brandde ze uit en voor de restauratie werd beroep gedaan op Stanisław Wyspiański, weer hij. Wyspiański voorzag de kerk van art nouveaufresco’s en -glasramen die de kerk in één klap beroemd maakten. De glasramen met gestileerde planten en bloemen zijn erg mooi en kleurrijk, maar er is één glasraam dat veel en veel spectaculairder is. Gisteren zag ik het ontwerp nog in het museum dat aan de kunstenaar gewijd is, hier zie ik het in het echt: in de westelijke gevel van de kerk troont het immense glasraam dat God voorstelt die de wereld schept in een poel van kolkend water en vuur. Het is geïnspireerd op de Sixtijnse Kapel, maar zo mogelijk nog indrukwekkender, zeker nu de stilaan zakkende zon de kleuren van het glasraam in lichterlaaie zet. Bovendien gaat er zoveel kracht en geweld uit van de scheppende God dat het er evengoed op lijkt dat hij vernietigt in plaats van schept. Voor de eerste keer die dag ben ik werkelijk sprakeloos.
Het is een feestdag, Jadwiga hoort nog een bezoek te brengen aan haar familie en dus nemen we afscheid en spreken we af voor de volgende dag. De rest van de avond spoken de beelden door mijn hoofd van de woeste God van Wyspiański. Ze laten me pas los wanneer op papier staat wat ik enkele uren voordien aanschouwd heb:
Deus Creator
In het glas kermt het vuur nog na en
van schepping dreunen de ogieven.
Niet zozeer een zweven
over de wateren is het, maar een kramp,
een guts, een cascade
van leven.
In geweld komt tot stand.
Toch al: draagt hij vuur en water, stuwt
de ene hand myriaden existentie en
deinst de andere in afschuw.
Alles is voorspelling: links de bokken,
rechts de schapen, het splinteren van wat
nog in lood zit gevangen: de toorn van
de schepper, gewikt en gewogen
Het teken aan de wand:
na genesis de catastrofe
De geest van Faust
Het eerste wat er de ochtend nadien op het programma staat, is een bezoek aan het Collegium Maius, het oudste nog bestaande universiteitsgebouw in Polen. Doorheen de eeuwen hebben hier heel wat beroemde studenten hun broek versleten, van de sterrenkundige Copernicus tot Johannes-Paulus II. Voor Jadwiga is het telkens een beetje thuiskomen, want ook zij zat hier ooit op de collegebanken, vertelt ze me. Het Collegium Maius heeft niet alleen een aantal fraaie zalen met renaissanceplafonds en schilderijen van verschillende professoren en weldoeners, het herbergt vooral een aantal opmerkelijke voorwerpen. In de eerste plaats zijn er de astronomische werktuigen die de grote Copernicus nog zou gebruikt hebben. Uit 1510 dateert de eerste wereldbol waarop het Amerikaanse continent afgebeeld is, met de aanduiding “recent ontdekt land”. Sommige ten toon gestelde instrumenten zouden aan de legendarische dokter Faust toebehoord hebben, zijn geest zou nog door de gebouwen waren. Het zijn evenwel niet allemaal wetenschappelijke zaken die de aandacht trekken. De universiteit heeft een lange traditie van weldoeners die belangwekkende voorwerpen ten geschenke geven. Zo zien we de Academy Award die de Poolse regisseur Andrzej Wajda in het jaar 2000 in de wacht sleepte. Volgens Jadwiga kan je nergens ter wereld een authentieke Oscar van zo nabij bewonderen.
Na de middag gaan we dan eindelijk naar hét nationale monument van Polen, de Wawel.
De Wawel is een symbool van trots en glorie. Het is voor de Polen wat de Tower is voor de Engelsen en het Forum Romanum voor de Italianen. Hier klopt het historische hart van een natie die zich ooit uitstrekte od morza do morza, van zee tot zee. In de late middeleeuwen was het land zo uitgebreid dat het in het noorden grensde aan de Baltische Zee en in het zuiden bijna aan de Zwarte Zee. Van de elfde tot de zestiende eeuw was Kraków de fiere hoofdstad van dit rijk, tot in 1596 de toenmalige koning besloot van Warszawa (Warschau) de hoofdstad te maken. Tot op heden wordt gezegd dat Warszawa misschien wel het hoofd van Polen is, maar Kraków dan toch het hart.
Wanneer we door de kleine straatjes van het oude centrum lopen, op weg naar de Wawel in het zuiden, blijft Jadwiga plots staan en geamuseerd doet ze me teken om naar de overkant van de straat te kijken. Daar loopt een jongedame gekleed in lange, zwarte en bordeaux gewaden. Het lijkt wel klederdracht van honderden jaren geleden, maar haar make-up verraadt eerder de gothic scene. Ik merk eerst niets vreemd op tot ik zie dat ze aan haar leiband geen hondje meevoert, maar een witte fret. “De dame met de hermelijn,” fluistert Jadwiga. Ik sta paf, het is inderdaad of het schilderij van Da Vinci tot leven is gekomen. Ik vraag me af of het toeval is of dat het meisje het erom gedaan heeft, maar voor ik het haar kan vragen, is ze al verdwenen in een van de kleine steegjes.
Het verdriet van de kindkoningin
Aan de voet van de Wawel staat een lange rij toeristen en Polen aan te schuiven. Misschien nog meer Polen dan toeristen want voor hen is dit bijna een bedevaartsoord, waar de bronnen van hun land liggen. Gelukkig heeft Jadwiga al enkele dagen op voorhand toegangstickets gehaald. Voor de kathedraal is er geen probleem om binnen te geraken, maar voor het paleis is het dagelijks aanschuiven. Wie niet erg vroeg komt, staat uren in de rij.
Boven op de heuvel staan er verschillende gebouwen, maar de twee voornaamste zijn het kasteel en de kathedraal. Aan de massieve toegangspoort van de kathedraal is een ketting bevestigd met beenderen van voorhistorische dieren. Het zouden de beenderen zijn van de draak die ooit de heuvel onveilig maakte en waarover Jadwiga belooft me straks meer te vertellen. Aan de beenderen worden magische krachten toegeschreven: ze houden het kwade tegen en beschermen de kathedraal. Zolang de beenderen er blijven, zal de kathedraal ook blijven, hetgeen ondanks de vele oorlogen nog steeds het geval is.
Het interieur van de kathedraal is prachtig. Alles opsommen wat er te zien is, zou onbegonnen werk zijn, dat is meer iets voor de talrijke reisgidsen over Kraków. Toch zijn er een paar dingen die in het oog springen. De kathedraal is wereldberoemd vanwege zijn tientallen kapellen. Een wandeling langs die kapellen is als een handboek van vijf eeuwen architectuur lezen. Volgens sommigen is de kapel van de koningen Zygmunt I en II de mooiste ter wereld. Het is een meesterwerk van renaissancekunst, bekroond met een gouden koepel, die ook aan de buitenzijde een van de bezienswaardigheden van de kathedraal uitmaakt. Aan de andere kant is er de kapel die voor Jadwiga een sentimentele betekenis heeft, omdat koningin Jadwiga er begraven ligt. Mijn gids vertelt: “In 1385 zat de elfjarige Jadwiga op de troon van Polen. Terwijl ze nog met poppen speelde, noemden de hovelingen haar Majesteit. Zoals een typisch meisje van elf was ze stiekem verliefd, op Wilhelm van Habsburg, die ze al had ontmoet aan het Oostenrijkse hof. Helaas had men boven haar hoofd anders beschikt. Jadwiga werd de inzet van de imperialistische bedoelingen van de toenmalige bewindvoerders. De Litouwse vorst Jagiełło had bij Jadwiga’s voogden naar haar hand gedongen. Jagiełło was een vreemde oudere man, maar zijn rijk was immens, van Litouwen in het noorden tot de Kaukasus in het zuiden. Kleine Jadwiga had geen keus, ze was slechts een marionet en werd tot haar groot verdriet in februari 1386 in de echt verbonden met Jagiełło. De roemruchte dynastie der Jagiełłonen was gesticht en Polen werd het grootste land van Europa. De kindvorstin groeide op tot een zeer onderlegde jonge vrouw, maar bleef kinderloos en echt gelukkig werd ze nooit. Ze stierf toen ze pas vierentwintig was en werd later heilig verklaard. In Polen worden vele meisjes nog steeds Jadwiga gedoopt. Zoals ik,” besluit ze haar verhaal.
Aan de sacristie nemen we de trap naar de toren, waar een van de grootste klokken uit de middeleeuwen, en ik elk geval de grootste van Polen, hangt. De Zygmunt, zoals ze liefkozend genoemd wordt, is zowat tien ton zwaar, twee meter hoog en acht meter in omtrek. Meerdere sterke mannen zijn nodig om de 350 kilo zware klepel in beweging te brengen. Het timbre van de klok zou de wolken verjagen en de zon laten schijnen. Wie die klepel even aanraakt zou binnen het jaar huwen. “Al geldt dat alleen voor meisjes,” zegt Jadwiga er meteen bij.
Van hoog naar laag: van de toren dalen we af naar de crypten. Nog lang nadat Kraków geen hoofdstad meer was, lieten vorsten, hoogwaardigheidsbekleders en nationale helden zich hier graag begraven. Ook heel wat dichters en andere kunstenaars hebben hier een graftombe. De crypten van de kathedraal zijn voor de Polen een trip door hun rijke geschiedenis waar ze zo trots op zijn.
De legende van de draak
Een heel andere aanblik dan de kathedraal, biedt de binnenkoer van het kasteel van de Wawel. Als we door de poort gaan, lijken we wel een Italiaans renaissancepaleis te betreden. Oorspronkelijk was het nochtans een stevige burcht, maar nadat die in 1499 afbrandde, deed koning Zygmunt de Oude een beroep op Italiaanse architecten voor de wederopbouw. De koninklijke zalen zijn volgestouwd met schatten allerhande: kronen, scepters, juwelen, kunstvoorwerpen en wapens, waaronder het zwaard waarmee eeuwenlang de Poolse koningen gekroond werden. Midden in dit zinnebeeld van Pools nationalisme, krijg ik toch zelf ook even de gelegenheid voor enige trots. Het hoogtepunt van het bezoek aan het kasteel is de rijke collectie Vlaamse wandtapijten. Er hangen er ruim 130 en dat is nog altijd maar een derde van de oorspronkelijke hoeveelheid. De rest heeft de plunderingen van Russische, Oostenrijkse en Duitse soldateska niet overleefd.
Aan de overkant van de heuvel, 200 meter van de kathedraal en het kasteel vandaan, troepen heel wat toeristen samen. Een klein gebouw markeert de ingang van een grot waar vroeger een draak zou gewoond hebben. Jadwiga had me al verteld dat ook hier een legende aan vast hangt, en wel één die helemaal teruggaat naar het prille Kraków van de zevende eeuw. Toen zou een zekere prins Krak of Krakus een eerste kasteel gebouwd hebben op de Wawel en de stad gesticht hebben die hij naar zichzelf vernoemde. Kraków zou een paradijselijk oord geweest zijn, ware het niet dat in de grot onder de Wawel een vraatzuchtige draak leefde. Aanvankelijk stelde die zich tevreden met het verorberen van wat schapen en de occasionele koe, maar op een dag eiste hij mensenkinderen als tussendoortje. Krak hield spoedberaad en een eenvoudige schoenmaker kwam met een briljant plan op de proppen. Tussen de schapen die de draak kreeg voorgezet, zat er eentje dat was opgevuld met zwavel. De draak kreeg van die hete hap zo’n verschrikkelijke dorst dat hij de halve Wisła leegdronk en ontplofte. Het is een verhaal dat het goed doet bij de kleinsten en dat op de schoolbanken van Kraków nog vaak verteld wordt. De draak is er niet meer, maar de grot nog wel. Via een eindeloze trap komen we beneden in de grot, die uitloopt op de oever van de Wisła. Daar staat ter herinnering aan de legende een grote bronzen draak die voor het vermaak van de kinderen geregeld vuur spuwt.
Tussen de talrijke souvenirstalletjes die draken in allerlei maten en kleuren verkopen, wandelen we de dijk van de Wisła op. Enkele honderden meter verder draaien we ons om en hebben we een prachtig uitzicht op de Wawel, uitrijzend boven de Wisła die hier een brede bocht maakt. In één klap zijn we hier ook uit de toeristische oude stad. Hier begint het alledaagse leven van de Polen. Op een verbreding van de dijk, met banken en tafeltjes, zitten een tiental mannen te schaken, een activiteit die in het voormalige Oostblok nog altijd populairder is dan bij ons. Af en toe wordt de concentratie doorbroken met luidruchtig commentaar en gelach.
Tussen de Wawel en Kazimierz stappen we de Chłopskie Jadło binnen, een oud gebouw met een brede gevel. Je zou het van buiten niet zeggen, maar dit is een van de meest pittoreske restaurants van de stad. Jadwiga heeft hier gereserveerd voor mijn laatste avond in Kraków. Het interieur is helemaal geïnspireerd op een boerderij of een berghut en achterin zelfs op een oude schuit. Hier stap je regelrecht Zakopane en de Karpaten binnen. Een toeristische trekpleister van Polen, vooral voor natuurliefhebbers, ligt slechts een tachtig kilometer ten zuiden van Kraków: het dorpje Zakopane is de poort naar het Tatragebergte, een verre uitloper van de Karpaten. In Chłopskie Jadło serveren ze echte Poolse boerenkost. De stevige mand brood wordt niet vergezeld van een plastic boterkuipje maar van een stenen kruikje met reuzel waar de stukjes gebakken spek nog in zitten. Van enig wantrouwen bij dit vreemde smeersel is na de eerste hap geen sprake meer. Typisch Poolse specialiteiten die ze hier serveren zijn barszcz, de Poolse variant van de rode bietensoep die wij onder de Russische benaming borsjt kennen, en żur, een – what’s in a name – ietwat zure maaltijdsoep met stukken aardappel en worst. Alles kan doorgespoeld worden met een Żywiec, een lekker Pools bier dat de vergelijking met onze Belgische brouwsels goed doorstaat.
Na het eten neem ik afscheid van Jadwiga. Ze stelt me voor om eens terug te keren in de winter. Dan is Kraków meer zichzelf, zijn de drommen toeristen verdwenen en kan je je bij het knisperen van het haardvuur in de Chłopskie Jadło inbeelden dat je de Zygmunt hoort luiden of de beitel van meester Stwosz hoort tikken. Ik beloof haar dat ik dat zal doen.
De ochtend erop neem ik in mijn hotel nog even de tijd om mijn verdere reis door Polen voor te bereiden. Wanneer ik enkele uren later in de taxi zit die mij naar het station voert, weerklinkt op de radio de hejnał. Een laatste groet van Kraków aan de reiziger.
(Verschenen in Look 2007)