Category: Blog


Neen, we moeten daar niet moeilijk over doen: niet iedereen vond de Nacht van de Poëzie geslaagd.
Ik wel. Vele anderen met mij.
Waarom dan wel?
In de vele verslagen die de pers of het grotere medium van facebook haalden, schemert naast veel sfeer hier en daar een Reden door. Ik wil die niet op een rijtje zetten. Redenen zijn vaak persoonlijk. Soms ook niet…
Ach wat, laten we de twee gewoon door elkaar klutsen. Waarom was de Nacht goed?

Omdat de buzz die er al weken in de media gonsde onmiskenbaar de Voorbode van Iets Groots was.
Omdat de Vooruit de best denkbare wirwar van gangen, zalen en zolders biedt om zo’n evenement de nodige structuur te ontnemen.
Omdat het altijd fijn is om de dingen buiten hun context te zien. Een akoestische set van Slayer. Alicia Keys op zware metalen.
Omdat iedereen het fijn vindt om bepaalde mensen te ontmoeten. Al is het om hen te negeren.
Omdat de Nacht de Nacht en geen voordracht is. Al waren we af en toe blij dat het dat even wel was.
Omdat poëzie in al haar facetten bij uitstek iets blijft dat ongrijpbaar is, dat niet in cijfertjes, definities, statistieken of verklaringen te vatten is. Probeer maar, het zal je steeds weer ontsnappen.
Omdat we één keer per jaar toch eens Maes moeten drinken om ons eraan te herinneren dat het niet te zuipen is.
Omdat de Nacht was wat de Nacht moet zijn: een zootje ongeregeld, van dichters pur sang tot masturberende egotrippers, van prinsessen van de taal tot narren van het woord. En dat allemaal dankzij organisatoren (!), artiesten (!) en toeschouwers (!), en vooral de combinatie (!!) daarvan.
Omdat. Omdat misschien wel niets van dit alles.

Er werd me gevraagd naar een hoogtepunt. Dat was er niet, er waren er véle, hoe afgezaagd en cliché dat ook klinkt. Uiteraard heb ik van de persoonlijke vrienden die ik zag optreden genoten, maar telt dat?
Om er toch één te noemen: de multimediale show die Dirk Van Bastelaere zijn kornuiten liet opvoeren. Omdat die misschien wel het meest ontsnapte aan definitie en verklaring, waardoor in de pers zowel termen als “gore pornomontage” en “postmodernistisch verantwoord spektakel” om de waarheid streden, en die er misschien als enige in slaagde om écht een controverse teweeg te brengen (misschien willens nillens, want ook controverse is ondertussen ‘gedateerd’) in het epicentrum van de poëzie – of toch het poëziespektakel -, daar waar naakte dichters, stembandbeulen of ordinaire podiumkapers dat al lang, al héél lang, niet meer kunnen.

Gisteren was de Nacht.
Morgen is de Poëzie.

7 april 2011 — 5:35pm

Reageer » | Blog

Halfvasten pas en toch — als de katholieke terminologie even gepardonneerd wordt — staan er dit weekend twee hoogmissen geprogrammeerd. Dé literaire hoogmis van het jaar (wat zeg ik: van de laatste twintig jaar), De Nacht van de Poëzie, en dé sportieve hoogmis, De Ronde van Vlaanderen. De ene wordt geconsacreerd in rood fluweel, de andere op altaren van modder en kasseien. ‘s Zaterdags hangt zwart teer om de lippen, ‘s zondags het schuim van de inspanning.

Wegens een eigen sportief engagement op zondag zal ik maar één keer ter communie kunnen gaan. Maar het zal een echte communio worden, een gemeenschap met gelijkgezinden in de Gentse Vooruit. Het zal bijwijlen meer van een zwarte mis hebben, met dichters die elkaar omarmen met woorden en drank of elkaar bevechten met porno en poetica’s.Slapeloos zal de zaterdag verglijden in de zondag wanneer de duivels opstaan in de huid van engelen. Coureurs, zo zegt Dirk Roofthooft deze week nog in Sport/Voetbalmagazine, zijn een mengeling van helden, engelen en dorpsidioten.
En de geschonden engel rijdt, hij is verrezen! Leif Hoste, de Poulidor van Vlaanderen, de renner die boven alle anderen die ene overwinning wordt gegund. Zo vaak zo dichtbij, zo vaak in het stof der Vlaamse of Noord-Franse wegen moeten bijten dat de sympathie bijna als medelijden aan hem is blijven kleven. Deze week nog letterlijk zijn hoofd tussen de kasseien gestoken, lang wijfelend of dat getergde lijf en hoofd op zondag wel voldoende soepelheid zouden bezitten.
Ja dus, en als zondag het onvoorstelbare gebeurt en Hoste wint, dan zal er geen engel op het podium staan, maar een schone duivel die — als hij bij het ontvangen van de bloementuil lacht — een lelijk zwart gat zal laten zien waar deze week de teer en het asfalt van een coureur een lispelende dichter hebben gemaakt.

 

 

1 april 2011 — 1:47am

Reageer » | Blog

Als ze in Harelbeke een Dag van het Woord organiseren, dan nemen ze er de tijd voor. Eminence grise Willy Spillebeen werd in de bloemetjes gezet, vijf dichters lazen werk van hem voor en Philip Hoorne interviewde de meester. Studenten van de academie brachten schitterende vertolkingen van gedichten van Neruda. Als slot was er de proclamatie van de Literaire Prijzen. Dat ik gewonnen had, wist ik eigenlijk al wel op voorhand, maar het kriebelt op zo’n moment natuurlijk nog altijd. Verrassing ook toen bleek dat mijn buurvrouw in de zaal, de onvolprezen Bo Vanluchene, de eerste prijs in de categorie tot 26 jaar had weggekaapt.
Aansluitend volgde nog een drukke maar gemoedelijke receptie en een lekkere lange avond waar we het nu niet zullen over hebben.
En kijk, het is zo weer voorbij. Zo ademloos glijdt het weer weg dat het nauwelijks in een stukje blog te vatten lijkt. Om het toch iets tastbaars te geven, plaats ik hier een van de drie winnende gedichten. Omdat de Dag van het Woord stilaan de Avond van het Woord werd, kreeg het publiek in de zaal er ook maar eentje te horen. Misschien vond de jury dat het beste. Dus deel ik dat.

Straks komt de slotenmaker

Ik vraag me nu al weken af: had ik niet moeten
poetsen, stofzuigen, de afwas doen? De boel
uit voorzorg aan de kant zetten? Voor wie?

Liggend op mijn rug lijken de dingen zich
pas echt aan orde te onttrekken. De post
achter de deur eist steeds meer ruimte op,
schuift alsmaar dichter in de richting
van mijn bril, waarin een glas ontbreekt.

Het enige dat nog beweegt. De staande klok
viel gisteren stil.  Wat in mij is gezonken
geeft zich stilaan vrij. Enkele straten verder
wordt een huurcontract ontbonden.

En dan komt hij
als houtworm in het sleutelgat.

6 februari 2011 — 11:31pm

Reageer » | Blog

Hij heeft samen met zijn broertje een nieuw soort speelgoed ontdekt: groeidino’s. Voor wie het niet kent – en voel je niet uit de tijd als dat zo is, want die benaming heb ik zelf ook maar verzonnen – groeidino’s zijn kleine rubberachtige dinosaurusjes die opzwellen in water. Het begint met een ei dat eruitziet als een flink uit de kluiten gewassen kippenei. Als je dat in een bakje water legt, dan begint het dinopoppetje dat erin zit te zwellen en te zwellen tot de schaal breekt. Het ei komt uit en je hebt een stevige dino die twee kinderhandjes kan vullen. Het rubberachtige materiaal geeft na een tijdje dat water door verdamping weer af en na een aantal dagen is de dino verschrompeld tot zijn grootte van in het ei. Een dagje in water brengt hem vervolgens weer tot volle bloei en zo gaat dat verder. Krimp, zwel, krimp, zwel, kinderen zijn er weken zoet mee.

Verloren maandag aan de keukentafel. Geen klassiek worstenbrood maar verse soep. ‘Wist je dat Nello morgen verjaart?’, vraagt zijn papa hem. Nello is de hond des huizes, een goeiige labrador met veel kinderliefde.
Mijn neefje is bijna aan rekenen toe, dus hij telt uit: 11 januari, dat is vijf dagen na Driekoningen! Flink, zeg ik hem, maar weet je ook hoe Nello bij jullie terechtgekomen is en waarom hij precies op 11 januari geboren is? Dat weet hij niet. Wel, vertel ik hem, Nello was een geschenk van Driekoningen. Maar op 6 januari zat hij nog in een ei, zoals de dino’s. Een groot ei weliswaar, maar een ei. Dat ei heeft vijf dagen in water moeten liggen tot Nello genoeg gezwollen was en dan barstte het ei open en was hij geboren.
De lepel soep komt halverwege het bord en zijn mond tot stilstand. Even staart hij voor zich uit. Nadenkend. Een poging ondernemend om dat nieuwe inzicht te rijmen met het beeld van de wereld dat hij al opgebouwd heeft. Dan kijkt hij beurtelings naar mij en naar zijn papa, die mij net geen klap verkoopt en de genealogie van zijn hond gauw rechtzet.
Mijn neefje knikt. Of hij doorheeft hoe het nu echt in elkaar zit, wie nu echt de waarheid spreekt? Ach, hij is vijf, hij heeft nog zoveel tijd om achter de waarheid te komen.

10 januari 2011 — 12:12pm

Reageer » | Blog

Aan de rand van de parking stopt een net stadsautootje vlak langs me. Het raampje gaat naar beneden.
‘Sorry, sir. Do you speak English?’
Een vriendelijk zuiders gezicht kijkt me hoopvol aan.
‘Yes, I do.’
‘Good morning, sir. You know the road to Zaventem, the aeroport?’
In het centrum van Leuven, in dit geval het Sint-Jacobsplein, komt het nog wel eens voor dat iemand de weg vraagt. Naar de Ierse Predikherenstraat bijvoorbeeld, naar het De Becker-Remyplein, of de Rijdende-Artillerielaan. Of naar de Gamma. Maar hoe verzeil je in het stadscentrum als je naar de luchthaven moet? We zullen de sukkelaar gauw even helpen.
Dat hij op de E40 moet zien te geraken. Hier meteen links en dan rechts. Achter die rij huizen kom je dan aan een kruispunt met lichten, linksaf, vijfhonderd meter volgen tot aan de volgende lichten, dan ben je aan de Ring. Naar links en bij de volgende lichten rechts en je rijdt recht de snelweg op.
Hij blijft me vriendelijk aankijken. Geen ‘Can you repeat that, please?’ Ongetwijfeld een olifantengeheugen.
‘And how far is it, Zaventem?’
Dat valt best mee, zeg ik hem, een twintigtal kilometer. Met het luwe verkeer op de middag is hij er binnen het halfuur.
Hij lijkt opgelucht.
‘Are you from here? Are you belgian?’
Ben ik.
‘Do you speak Italian?’
Italiaans? Wat nog? En waarom? Zijn Engels lijkt me even oké als het mijne.
‘Un poco’, jok ik. En dan meer naar waarheid: ‘I can understand it a bit, but I don’t speak it.’
‘You know Novotel?’
Hoe zit het, wil hij nu naar Zaventem of naar het Novotel?
‘Yes, it’s close to the station’, zeg ik. ‘If you go here left and…’
‘No, no, I know where it is. I come from there.’
Ha zo. Fijn voor hem.
‘I work for an Italian firm, maybe you know: Giorgio Armani, fashion.’
Nu merk ik waar ik voordien niet op gelet had: hij ziet er met zijn stoppelbaard, oorbel en brillantine glad genoeg uit om inderdaad in het modewereldje te zitten. Of is het een geslaagde vermomming? Prompt begint hij aan een met wat Italiaanse woorden doorspekte uitleg dat hij net zes dagen in België gewerkt heeft en nu terug vliegt naar Milano. Hij toont me de voucher. Maar hij heeft nog drie uur blijkt nu, en dat is fijn want hij heeft nog wat kleren in de auto die hij kwijt wil.
In mijn achterhoofd valt een euro zo groot als een putdeksel. Was er een tijdje geleden niet dat verhaal van overladen handelsreizigers die op de luchthaven nog gauw een partij kookpotten van de hand wilden doen? Die dan achteraf van ondermaatse kwaliteit bleek te zijn. Hebben ze hun jachttrerrein verlegd van de luchthaven naar naburige steden en van kookpotten naar merkkledij?
Ik bedank hem vriendelijk, zeg hem naar waarheid dat zulke kleren niets voor mij zijn.
‘Money is no problem. I can give a cadeau maybe.’
Het begint almaar meer te stinken.
‘No, no, it’s just that I don’t wear that kind of clothes.’ En ik maak me ervan af met: ‘Happy to help you with the road directions.’
‘Okay, thank you.’ Hij heeft zijn tandpastaglimlach nog altijd niet verloren.
Ik stap verder, hij zet zijn wagentje weer in gang en rijdt verder langs de rand van de parking aan een tempo trager dan het mijne. Ik vraag me af of hij een ander slachtoffer op het oog heeft. Of is hij tóch…? Neen, dat kan niet.
Twee minuten en drie straten verder scheurt zijn wagentje langs. In plaats van de weg richting Ring slaat hij een kleinere straat in die is afgezet voor alle voertuigen ’uitgezonderd plaatselijk verkeer’.

15 november 2010 — 2:58pm

Reageer » | Blog

Hij is vijf en mag voor het eerst mee naar de grote voetbal. Tweede klasse, bij kunstlicht.
Enkele weken eerder was er bij zijn papa een uitnodiging van de club in de bus gevallen en hij – die voordien thuis op het gazon nauwelijks een bal een blik waard had gekeurd – wou gaan voetballen.
Vier weken was hij al dapper gaan trainen, elke maandagavond.
Of hij misschien eens graag mee wou naar de grote sjotters?
Ooh! Ja!

En zo trekken we die vrijdagavond kleine hand in grote hand naar het stadion. Het gedruppel begint een flinke regenbui te worden en dus opteren we voor een plekje op de tribune. Dat maakt indruk.
Het veld ligt er glinsterend en lichtovergoten bij. We zitten een half uur voor de aftrap al op onze plek want de club heeft een presentatie van alle jeugdploegen gepland. Een voor een komen ze het veld op gedefileerd om de letters KSK te vormen. In het eerste groepje herkent hij al meteen zijn trainer – een strenge! – en enkele ploegmaats – nog niet bij naam, maar dat komt nog wel.
Tien minuten voor het begin van de wedstrijd loopt de tribune vol, de muziek speelt en hij amuseert zich opperbest. Kijkt zich de ogen uit. Zwijgt geen vijf seconden. Alles heeft hij opgemerkt, overal geeft hij zijn eigen onbevangen interpretatie aan. Zoals: dat het alleen in de hoeken van het veld regent. Neen, dat klopt niet, zeg ik hem, alleen zie je daar de regen vallen tegen het schijnsel van de lichtmasten. Aan de middellijn geen lichtmast en dus ook geen zichtbare regen.

De wedstrijd begint. De aanvangsminuten zijn slap en de eerste opwinding na een flinke verre trap – waauw, zo hooog! – ebt stilaan weg. Dat het daarnet eigenlijk leuker was, toen ze nog muziek speelden, bekent hij. Zijn uitzicht is ook niet optimaal. Ik neem hem op mijn schoot.
Die tien centimeter maken een wereld van verschil wanneer je achter een opgestoken dameskapsel zit. Met zijn niet aflatend gekwebbel tovert hij glimlachjes op de mensen om ons heen, al kan ik, nu hij voor me zit, niet altijd goed horen wat hij van onder zijn warme kap allemaal vertelt.
Het wordt 0-1. Teleurstelling die al in zijn kinderlijfje voelbaar is. Angstige kreetjes van zodra de tegenpartij nog maar over de middellijn komt.
En de vragen blijven: wie die man is die soms fluit? Na een korte duiding van de hoedanigheid van de scheidsrechter: ha, dat is dus eigenlijk de baas? En waarom fluit die? Wel, omdat een speler stout is en in plaats van tegen de bal tegen de benen van iemand anders trapt.
Wanneer het spel wat ruwer wordt valt de eerste gele kaart, voor de bezoekende ploeg. Wat er gebeurt, vraagt hij? Ik: die speler is heel stout geweest en krijgt nu een gele kaart. Waarop hij, ontwapenend logisch: waar moet die nu met die kaart blijven…?

Op het halfuur valt de gelijkmaker en wordt de sfeer opnieuw volop de tribunes in geblazen. Hij applaudisseert enhousiast mee.
Het laatste kwartier lijkt hij zich geenszins te vervelen, maar de afspraak is: slechts één helft. Half tien is ruimschoots bedtijd.
Zijn mama komt hem tijdens de rust ophalen aan de stadionpoort.
Hij kijkt niet meer om en kwebbelt nog altijd verder, voetbaldromen tegemoet.

18 oktober 2010 — 1:59pm

1 reactie » | Blog

We kopen aardbeien die nu drie keer zo duur zijn als in de vroege zomer, omdat we onszelf voorgenomen hebben om zoveel mogelijk van het seizoen van de aarbeien te profiteren.

We ruimen de ansichtkaartjes op de kast niet meer na één week op maar laten ze ongebreideld hun warme stranden uitdragen.

We gaan in kelders vol boeken en kunstlicht zitten omdat het daar niet opvalt dat buiten de wolken zich samenpakken.

We gaan naar buiten zonder paraplu omdat regen in de zomer immers weldoend en verfrissend is. We nemen de verkoudheid erbij.

We laten de gordijnen ‘s avonds open, levend op het daglicht dat allang niet meer toereikend is. We sluiten ze pas wanneer de staande lamp ontstoken is en de steelse blikken van toevallige passanten stilaan irriteren.

We stoppen de dikke donsdeken nog niet terug in het hoeslaken maar leggen ze op koude nachten over het laken heen met de verwachting dat er nog wel warme nachten zullen komen waarvoor het lege hoeslaken volstaat.

We stellen Rilke uit en nemen Gorter ter hand.

We lezen tot laat in de nacht omdat zonnige ochtenden het gebrek aan slaap verjagen.

Zo proberen we de zomer te bewaren.

8 september 2010 — 11:53pm

1 reactie » | Blog

Dat de natuur zo gek kon draaien, daar had ik geen enkel benul van toen ik mijn schoenen aantrok en samen met mijn sleutels een plastic zak in mijn broek propte. Bij een gulle schrijfster ging ik gesigneerde boeken ophalen voor de benefiet ten voordele van Pakistan en dan kon zo’n plastic zak van pas komen gezien onstuimig grijze wolken een spel van afstoten en aantrekken speelden. Een paraplu was niet nodig, het huis van de schrijfster lag amper een halve kleine stad verderop. De zon die af en toe de paringsdans van de wolken verstoorde gaf mijn optimisme aanvankelijk gelijk. Warme zomerstralen op een gitzwart hemd. Voorbijfietsende meisjes toonden hun blote kuiten, alles vredig.

Toen er wind opstak keek ik daar niet van op. Dat de zon even verdween deerde me niet. Enkele dikke druppels die als ijsroombolletjes op de stoeptegels uiteenspatten hadden mijn achterdocht moeten wekken, maar ook dat gebeurde niet. De zomer was mooi als een vrouw van wie je de vergankelijke schoonheid niet wilt zien. En toch: op enkele minuten tijd verdwenen de fietsende meisjes plots uit het straatbeeld, vervolgens alle fietsers, en alle meisjes, en zowat iedereen. Auto’s draaiden iets zenuwachtiger door de bochten en haast onmerkbaar werd het wat donkerder.
Ik merkte pas echt dat er wat aan de hand was toen ik bij het laagste punt van de stad aangekomen was. Terwijl ik wachtte tot het voetgangerslicht op groen sprong, begon het rioolputje aan mijn voeten gorgelende geluiden uit te stoten.

Het was geen kleine gulp die uit het putje kwam, het was een fontein die vlak naast me metershoog water en modder de lucht in spoot. Tien meter verder gebeurde hetzelfde, en twintig en dertig en veertig en terwijl de smurrie opspatte vermengde ze zich met de regen die nog steeds in eigrote droppen maar nu veel frequenter uit de lucht viel. In geen tijd vormde het water kronkelende stroompjes rond mijn voeten. De laatste voetgangers repten zich naar binnen, chauffeurs verlieten hun auto’s en haastten zich naar een droog en veilig onderkomen. Ik baadde door het water dat met de seconde steeg. Voor ik twee straten verder was, stond het kniehoog. Mijn haren kleefden tegen mijn slapen, mijn hemd was geen hemd meer maar een tweede huid die slap en zwaar van mijn schouders hing.
Gulzig borrelende luchtbellen maakten duidelijk dat er nog altijd wat leefde onder de grond dat naar boven wou. Maar het meeste onheil kwam uit de hemel. De regen sloeg steeds harder neer, in golven gutste het over de dakgoten heen. Het water steeg en steeg. Deuren bleven gesloten, hier en daar werd een rolluik neergelaten. De straten waren geen straten meer, geen beken zelfs, maar de tentakels van een glazige octopus die stilaan alles meesleurde wat hij te pakken kon krijgen.
Ik sloeg een zijstraat in. Net op tijd, want achter mij scheurde een fietsrek zich in het wassende water los om met veel gekletter in te beuken op alles wat in zijn weg dreef. Het zou niet lang meer duren of de auto’s in de straten werden uit hun vering getild om rond te dobberen als hulpeloze eendjes op een kermiskraam. Het was bijna zwemmend dat ik in de straat van de schrijfster belandde. Als wrakhout op de klippen werd ik tegen haar voordeur aan gesmeten. Ik reikte naar de bel. Tussen twee windstoten door ging op de eerste verdieping een raam open. Een pakket werd naar beneden gegooid, voor het raam met veel geraas weer dichtsloeg. Ik greep het pakket terwijl ik in de deining van het water mijn evenwicht trachtte te bewaren. Snel propte ik het pakketje boeken in de plastic zak en ploeterde ik me een weg terug.
Amper op de hoek van de straat zag ik een kind, een klein zwartharig meisje dat zich aan de klimop van een gevel vastklampte en haar hoofd boven het likkebaardende water probeerde te houden. Rommel en vuilnis stroomden langs haar heen, haar ogen waren dof van angst en uitputting. Lang zou ze het niet volhouden, het glazige monster zoog haar uit alle macht naar zich toe. Nog voor ik bij haar kon komen, knapte de klimop en belandde het meisje met een gil in het water.

Het pakket dat ik als een kelk voor me uit droeg bevatte boeken voor het goede doel, boeken die geld moesten opbrengen, geld dat mensen, kinderen ten goede moest komen. Ik aarzelde maar even. Toen het meisje al een keertje kopje onder was gegaan en spuwend weer boven kwam, gooide ik het pakketje naar haar. Ze greep het, duwde het als een zwemplank voor zich uit, strekte zich horizontaal in het water en begon met haar voeten op en neer te slaan. De angst verdween van haar gezicht, met snelle beenbewegingen zwom ze ervandoor. Voor ze om de hoek verdween, wierp ze me een stralende glimlach toe.

Zodra ze was verdwenen, hield het regenen op. De golven kwamen tot rust en stilaan werd het water weer door de aarde opgezogen. De laatste stroompjes doken met een reutel de riolen in en alleen de vegen modder die bijna manshoog tegen de huizen plakten, getuigden nog van hetgeen zich kort voordien had afgespeeld. Mijmerend keerde ik naar huis terug en dacht: zoals een bang meisje zich aan een zwemplank vastklampt in het diepe water, zo helpen boeken.

31 augustus 2010 — 12:44am

5 reacties » | Blog

(vrij naar Fantoom van Anna Enquist)
 

Het is een woord voor pijn die een
bestaansrecht heeft; je lijdt aan
een afwezigheid, je snakt met haar
en huid naar wat er nog niet is.

Wat onvoltooid is dringt zich bedrieglijk
op, je strekt je armen blind naar
het belaagd klavier, een leegte,
het ongeboren kind. Het is een naam

voor wat zich voordoet in het midden
van de nacht: een spookbeeld snelt
een postvak in en doet alle gemis
teniet, maakt alles goed.

11 augustus 2010 — 11:01am

3 reacties » | Blog

In september 2009 begonnen Lies Van Gasse en Annemarie Estor aan het project Hauser. Een creatie in woord en beeld rond de jonge Kaspar (losjes geïnspireerd op de historische figuur Kaspar Hauser).
Vorige zaterdag mocht ik het creatieve vaderschap van Kaspar opnemen. De komende maanden zal ik brieven schrijven aan de jongen die aan een tocht door de hem onbekende wereld bezig is. Brieven zoals degene waarmee ik de voorbije weken solliciteerde naar het vaderschap. Enkele fragmenten daaruit:

1.
Het was lente, wie weerstaat dan aan een vrouw?
Uit haar keel kwamen vlinders, Kaspar, en haar
lokken vielen als op een waterval de zonneglans.
Ik dacht: dit is het ogenblik, dadelijk verglijdt
de dag in natte aarde en steken over het volle
land de winden op. Een weinig later scheerden
spreeuwen langs en smoorden zij een schreeuw.
Het was heet, Kaspar, en wie smelt dan niet?

4.
In het blauwe uur kijkt men achterom
en weet: ik ben aan zet, er is geen
mogelijkheid tot passen. De vlucht,
die moet vooruit. Geen tweede paard
om op te wedden, het woud
groeit achter mij dicht. Dit is het
zwaarste nog: dat waar ik kom van jou
alleen je adem in de dakgebinten rest.
In ons hoofd, Kaspar, zijn we allemaal reizigers.

6.
Na weer een dag: een labyrint van vasttapijt
en lambriseringen. Hotels herkennen mij
als een die niet reist maar zoekt. Ze maken zich
te welkom, de kleinste kamer is te groot
voor de ruimte die ik nog besla. Met het licht
valt de leegte naar binnen. Het in bezit nemen
van vers gesteven lakens went nooit.

1 juli 2010 — 3:20pm

Reageer » | Blog

TOP